In deze zaak gaat het om de herindicatie van zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor een appellante die bekend is met psychiatrische problematiek en een verstandelijke handicap. Appellante, geboren in 1990, heeft een totale intelligentiescore (TIQ) van 73 en ondervindt beperkingen in haar psychisch functioneren en sociale redzaamheid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ ongegrond verklaarde. Het CIZ had de grondslag voor de indicatie gewijzigd van verstandelijke handicap naar psychiatrie, op basis van medisch advies dat stelde dat de beperkingen van appellante niet voortkomen uit een verstandelijke handicap, maar uit ernstige psychiatrische problematiek, waaronder verslavingsproblematiek.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de medische adviezen die zijn ingediend. De medisch adviseurs hebben geconcludeerd dat de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden gesteld, omdat de beperkingen van appellante voortkomen uit haar psychiatrische aandoeningen. De Raad heeft het onderzoek heropend en aanvullende medische adviezen beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de noodzaak om niet alleen de TIQ, maar ook de sociale redzaamheid en de ernst van de beperkingen in overweging te nemen.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het CIZ terecht de grondslag psychiatrie heeft vastgesteld en dat de eerdere indicatie voor zorg op basis van de AWBZ niet meer van toepassing is. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het CIZ is veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.755,50 bedragen, inclusief het griffierecht.