ECLI:NL:CRVB:2018:3013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid na herkeuring
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WIA-uitkering van appellant, die zich op 13 augustus 2009 ziek meldde wegens rugklachten. Het Uwv had zijn uitkering omgezet in een WGA-vervolguitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Na een herkeuring op 20 maart 2014, waarbij appellant aangaf dat zijn medische situatie was verslechterd, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen medische onderbouwing was voor de psychische klachten die appellant aanvoerde. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen aanleiding heeft gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst aan te passen, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak van objectieve onderbouwing van klachten. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld.