In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. betreffende de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellant had in 2013 en 2014 pgb's ontvangen, maar het zorgkantoor vorderde deze bedragen terug omdat appellant niet tijdig verantwoording had afgelegd over de besteding van het pgb. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bijeenkomst op 2 oktober 2015 als een hoorzitting kon worden aangemerkt en dat appellant voldoende gelegenheid had gekregen om zijn verantwoording te geven. Appellant had echter geen bewijs geleverd dat hij aan de verplichtingen verbonden aan het pgb had voldaan. De Raad concludeerde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat de terugvordering van de voorschotten rechtmatig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de argumenten van appellant af, waaronder beschuldigingen van vooringenomenheid en machtsmisbruik.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verantwoorden van pgb's en de bevoegdheid van zorgkantoren om terugvorderingen te doen wanneer aan de voorwaarden niet is voldaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.