ECLI:NL:CRVB:2018:2956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
17/6396 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Westland. De intrekking vond plaats op basis van het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding en bijschrijvingen op haar bankrekening. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellante te laat was ingediend en dat haar zienswijze niet als bezwaar kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 28 augustus 2018.

Uitspraak

17.6396 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2017, 17/1473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2018
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: J. Tuit
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P. Hoogenraad, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. den Besten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Bij besluit van 17 juni 2016, gecorrigeerd bij besluit van 18 juli 2016, heeft het college de op grond van de Participatiewet (PW) aan appellante verleende bijstand over de periodes van 3 december 2015 tot en met 31 december 2015 en 3 februari 2016 tot en met 16 februari 2016 herzien wegens bijschrijvingen van bedragen op haar bankrekening en de bijstand met ingang van 17 februari 2016 ingetrokken wegens het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij besluit van 10 augustus 2016 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 3 december 2015 tot en met 3 februari 2016 tot een bedrag van
€ 1.270,71 van appellante teruggevorderd (terugvorderingsbesluit). Bij brief van eveneens
10 augustus 2016 heeft het college appellante in kennis gesteld van het voornemen een boete op te leggen. Het college heeft bij die brief appellante in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze daarover kenbaar te maken door middel van het daarbij gevoegde formulier ‘Verklaring cautie bestuurlijke boete’.
1.3.
Appellante heeft op 23 augustus 2016 bij het college een zienswijze ingediend als bijlage bij het door haar ingevulde formulier ‘Verklaring cautie bestuurlijke boete’ (zienswijze). Op
2 november 2016 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit onder verwijzing naar de door haar als bijlage bijgevoegde zienswijze.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 26 januari 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft aangevoerd dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat de door haar op
23 augustus 2016 bij het college ingediende zienswijze (tevens) moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 10 augustus 2016. Deze grond slaagt niet. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de zienswijze aan te merken als bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2016, en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad verwijst daartoe naar rechtsoverweging
5 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft overwogen dat het besluit van
10 augustus 2016 en de brief over het voornemen tot oplegging van een boete in afzonderlijke enveloppen zaten, dat onder het terugvorderingsbesluit uitdrukkelijk een bezwaarclausule was opgenomen en dat appellante in de zienswijze nergens meldt dat zij het niet eens is met de terugvordering, doch uitsluitend vermeldt “dit is mijn zienswijze”. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellante in de zienswijze reageert op het standpunt van het college dat een gezamenlijke huishouding per 17 februari 2016 aannemelijk is, terwijl het terugvorderingsbesluit ziet op de herziening van de bijstand in verband met de bijschrijvingen op de bankrekening in de periode van 3 december 2015 tot en met 3 februari 2016. In zoverre is sprake van een andere situatie dan die zich voordeed in de uitspraak van de Raad van
26 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5748, waarnaar appellante in hoger beroep heeft verwezen.
4. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht en op goede gronden overwogen dat zij er redelijkerwijs niet op heeft mogen vertrouwen dat - kort gezegd - het alsnog indienen van het bezwaarschrift op
2 november 2016 niet tot een niet-ontvankelijkheid zou leiden.
5. Uit dat wat onder 3 en 4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) J. Tuit (get.) M. Schoneveld

LO