ECLI:NL:CRVB:2018:295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van medewerking aan huisbezoek en intrekking van bijstand op basis van schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het Drechtstedenbestuur. Appellant ontving sinds 2 mei 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een melding dat er meerdere personen op zijn uitkeringsadres woonden, heeft het bestuur een onderzoek ingesteld. Appellant weigerde echter medewerking te verlenen aan een huisbezoek op 5 oktober 2015, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het bestuur bevoegd was om een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de bijstand. De Raad stelde vast dat appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. De Raad concludeerde dat er voldoende redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens, wat de intrekking van de bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting van bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak en de weigering van appellant om mee te werken aan het onderzoek.