Uitspraak
16.5947 WIA
mr. drs. H. ten Brinke.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 1 oktober 2013 wegens schouderklachten niet meer kan werken als thuishulp, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De arts van het Uwv had appellante onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante 16,20% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende was en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. Appellante voerde aan dat haar klachten waren onderschat en dat er geen urenbeperking was vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv.
De Raad bevestigde dat de door appellante aangedragen medische informatie niet leidde tot de conclusie dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de klachten van appellante niet medisch objectief konden worden onderbouwd. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies, en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. De Raad wees ook een proceskostenveroordeling af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.