ECLI:NL:CRVB:2018:2939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
16/671 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de restverdiencapaciteit in het kader van WGA-vervolguitkering na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als lasser/slijper heeft gewerkt, is sinds 3 februari 2010 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant heeft in 2013 een claim ingediend voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft zijn bezwaar tegen de beslissing om zijn uitkering om te zetten in een WGA-vervolguitkering ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de relevante medische informatie hebben betrokken en dat er geen objectieve gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen.

De Raad heeft ook de arbeidskundige kant van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de functie productiemedewerker niet geschikt is voor appellant, omdat deze functie zijn beperkingen overschrijdt. Dit leidt tot de conclusie dat de restverdiencapaciteit van appellant niet juist is vastgesteld. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om de restverdiencapaciteit opnieuw te berekenen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.503,-.

Uitspraak

16.671 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2015, 15/3500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, het onderzoek is heropend en het Uwv is verzocht een nadere toelichting te geven op de belasting in een tweetal functies.
Het Uwv heeft een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 februari 2018 ingestuurd.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Het Uwv heeft vervolgens een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 april 2018 overgelegd.
Appellant heeft weer gereageerd.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als lasser/slijper. Op 3 februari 2010 is hij uitgevallen met lichamelijke klachten en later ook psychische klachten. Met ingang van 1 februari 2012 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), laatstelijk vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44%. Vanaf 1 december 2013 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 22 november 2013 heeft appellant zich tot het Uwv gewend met een claim toegenomen arbeidsongeschiktheid. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft volgens het rapport van 18 september 2014 appellant gezien op het spreekuur, een anamnese afgenomen en de dossiergegevens bestudeerd. Hierin is overwogen dat er geen duidelijke nieuwe gezichtspunten zijn ten aanzien van de klachten van appellant. Er werd voor de pijnklachten in het hele lichaam geen nadere lichamelijke oorzaak door de behandelend sector vastgesteld. In het verleden is vastgesteld dat de oorzaak van de klachten vermoedelijk psychogeen is. Verder is geen sprake van een ernstige psychische stoornis. Omdat geen bewegingsbeperking aan de schouders werd geconstateerd en er sprake is van een normale kracht in de bovenste extremiteiten worden de fysieke beperkingen enigszins aangepast. Gezien de informatie van de behandelend sector zijn ook de beperkingen op het psychisch functioneren enigszins aangepast. Vervolgens is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft hierop de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 43,43%.
1.3.
Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft het Uwv appellant bericht dat zijn WGA-loonaanvullingsuitkering per 8 december 2014 wordt omgezet in een WGA-vervolguitkering en berekend wordt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 29 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, appellant heeft onderzocht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en heeft medische informatie gekregen van derden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit de in bezwaar verkregen informatie van de neuroloog blijkt dat er geen neurologische oorzaak is voor de pijnklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 juli 2015 toegelicht dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er meer objectiveerbare fysieke beperkingen zijn, ondanks dat appellant meer klachten ervaart. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn fysieke beperkingen groter zijn dan al zijn aangenomen. De rechtbank heeft in de eerst in beroep nader gegeven toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarom een urenbeperking niet aan de orde is, aanleiding gezien voor toekenning van griffierecht en een proceskostenveroordeling.
3. Appellant heeft in hoger beroep evenals in beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Onder verwijzing naar een brief van psychiater J.K. Kortmann van
8 maart 2017 en een selectie van medische documenten is verder betoogd dat uit preventief oogpunt een urenbeperking aan de orde is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellant zijn stelling dat hij meer dan wel anders beperkt is dan aangenomen door het Uwv op de datum in geding 8 december 2014, niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. De in hoger beroep ingezonden medische informatie kan geen steun bieden voor het betoog dat een urenbeperking aangewezen zou zijn, reeds omdat die medische informatie van na de datum in geding is. In de verwijzingen van de huisarts van 2014 zijn geen aanwijzingen te vinden dat voor appellant – op grond van objectieve bevindingen – meer beperkingen moeten worden aangenomen.
4.2.1.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de zaak wordt het volgende overwogen. Voor appellant zijn vier functies geselecteerd, te weten soldering technician (SBC-code 111180), productiemedewerker (SBC-code 111171), draadweefster (SBC-code 264122) en medewerker logistiek (SBC-code 111220). Volgens de FML is appellant op het item 4.13, duwen of trekken, beperkt tot ongeveer 10 kgf. In de functie productiemedewerker is sprake van 10-25 kgf duwen of trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat gebruik kan worden gemaakt van een professionele oplaadbare slagmoersleutel, pneumatisch gereedschap. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2015 is opgemerkt dat bij pneumatisch gereedschap trillingen kunnen voorkomen en daarop is appellant ook beperkt. Er is dus sprake van een overschrijding op trillingen dan wel op duwen of trekken. Appellant is volgens de FML voorts beperkt op item 5.4, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag staan. In de functie productiemedewerker komt staan voor, niet dagelijks tot 8 uur per dag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat gebruik kan worden gemaakt van een sta-hulp. Appellant heeft gewezen op een uitspraak van de Raad van 7 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2017). Gelet op deze uitspraak en het feit dat in de functie twee tot drie keer per week moet worden gestaan gedurende de dubbele tijd van waartoe appellant in staat wordt geacht, is sprake van een ontoelaatbare relativering op het item 5.4, staan. Het vorenstaande leidt ertoe dat de functie productiemedewerker voor appellant niet geschikt is.
4.2.2.
Wat betreft de functie medewerker logistiek heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellant mee kan buigen met de reikbeweging om ook met links de reikafstand van 70 cm te overbruggen. Gelet op het feit dat appellant een grote man is en gelet op het feit dat reiken tot 70 cm slechts 150 keer per uur voorkomt, terwijl appellant 600 keer per uur kan reiken, acht de Raad deze toelichting adequaat.
4.2.3.
Nu de functie met de mediane loonwaarde niet geschikt wordt geacht voor appellant, verandert de mediaan. Hierdoor verandert ook de restverdiencapaciteit. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven en ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, zal worden vernietigd. Het Uwv zal de restverdiencapaciteit opnieuw moeten berekenen. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zal de Raad bepalen dat beroep tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij hem kan worden ingesteld.
5. Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.503,- voor kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.503,-;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- aan appellant
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
26 september 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

TM