ECLI:NL:CRVB:2018:2926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
16/2652 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die zich op 6 augustus 2012 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat betrokkene met ingang van 4 augustus 2014 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Betrokkene had hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde in haar tussenuitspraak dat het Uwv het medisch onderzoek naar de psychische beperkingen niet zorgvuldig had verricht en verklaarde het beroep van betrokkene gegrond. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat betrokkene op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een situatie waarin benutbare mogelijkheden niet aanwezig waren, zoals eerder door de rechtbank was aangenomen.

De Raad concludeerde dat het Uwv de geschiktheid van betrokkene voor de in hoger beroep gehandhaafde functies voldoende had gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2652 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 april 2016, 14/8806 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 september 2018
PROCESVERLOOP
Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Uwv heeft desgevraagd een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens betrokkene is mr. B. Arabaci, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) genoot op 6 augustus 2012 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 juni 2014 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 4 augustus 2014 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 6 november 2014 (bestreden besluit) is het daartegen door betrokkene ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In haar tussenuitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank (voor zover hier van belang) geoordeeld dat Uwv het medisch onderzoek naar de psychische beperkingen niet voldoende zorgvuldig heeft verricht. Uwv is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Het Uwv heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene met ingang van 4 augustus 2014 als volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het Uwv het in de tussenuitspraak genoemde gebrek niet heeft hersteld en onduidelijk is of de psychische belastbaarheid van betrokkene op de datum in geding juist is vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat betrokkene op 13 januari 2015 voor de duur van vier maanden psychiatrisch is opgenomen. De oorzaak van de verslechtering van de psychische toestand van betrokkene is gelegen in een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden voor de datum in geding. Betrokkene is per
13 januari 2015 een WGA-uitkering toegekend naar een volledige arbeidsongeschiktheid en die uitkering is niet beëindigd na de opname van vier maanden. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat betrokkene na de opname verdergaand beperkt was dan voordat hij op 12 januari 2015 decompenseerde. Daarom moet er volgens de rechtbank vanuit worden gegaan dat betrokkene al op 4 augustus 2014 volledig arbeidsongeschikt was.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat er op de datum in geding – anders dan op 13 januari 2015 – geen sprake was van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Bij betrokkene was sprake van een belastbaarheid voor arbeid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2014. Volgens het Uwv heeft de rechtbank niet zelf tot het oordeel kunnen komen dat betrokkene op
4 augustus 2014 volledig arbeidsongeschikt was.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel van de rechtbank dat op de datum in geding bij betrokkene sprake was van een volledige arbeidsongeschiktheid. Anders dan op 13 januari 2015 was op de datum in geding geen sprake van een opname in een ziekenhuis of zorginstelling, zodat de in artikel 2, vijfde lid en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten genoemde situatie waarin benutbare mogelijkheden niet aanwezig worden geacht, zich in het geval van betrokkene niet voordeed. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt evenmin van een situatie als omschreven onder d van genoemde bepaling, waarin benutbare mogelijkheden niet aanwezig zijn, omdat een betrokkene (kort gezegd) psychisch niet zelfredzaam is. De brief van de behandelend psychiater van
26 september 2014, noch het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 september 2014, bieden daarvoor aanknopingspunten. Uit de brief van de behandelend psychiater van 20 januari 2015 blijkt dat de opname van betrokkene op 13 januari 2015, ruim vijf maanden na de in geding zijnde datum, plaatsvond in verband met de noodzaak tot het goed instellen op medicatie, het bevorderen van therapietrouw en ontlasting van de thuissituatie, waarbij angstsymptomen en toegenomen depressieve klachten bij betrokkene op de voorgrond stonden. Ten slotte uit het feit dat een medische herbeoordeling door het Uwv na het einde van de psychiatrische opname van betrokkene achterwege is gebleven, volgt evenmin dat de medische beoordeling van de bij betrokkene op de datum in geding bestaande psychische beperkingen voor onjuist moet worden gehouden. Nu die beoordeling op een zorgvuldig medisch onderzoek berust, is er – anders dan de rechtbank overwoog – geen aanleiding voor twijfel aan de FML van 3 juni 2014.
4.2.
Wat is overwogen in 4.1 leidt tot de conclusie dat de in hoger beroep aangevoerde grond van Uwv slaagt.
4.3.
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat de Raad vervolgens de door de rechtbank onbesproken gelaten geschiktheid van de geselecteerde functies moet beoordelen.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv, uitgaande van de FML van 3 juni 2014, de geschiktheid van betrokkene voor de in hoger beroep gehandhaafde functies van chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270), magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) voldoende gemotiveerd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot
SSa