ECLI:NL:CRVB:2018:2923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
15/1353 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als software architect werkzaam was. Appellant had zich in 2010 ziek gemeld met klachten van vermoeidheid en concentratieproblemen. Het Uwv had in eerdere besluiten zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100% en later, na herbeoordeling, op 41,78%. Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en bevestigde de besluiten van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 75,65% werd vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn beperkingen zijn onderschat en heeft hij een rapport van een onafhankelijk verzekeringsarts overgelegd. Het Uwv heeft hierop gereageerd en zijn standpunt gehandhaafd. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist waren. De deskundige heeft de medische informatie zorgvuldig beoordeeld en de argumenten van appellant weerlegd. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig was en dat er geen reden was om de conclusies van het Uwv te betwijfelen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 75,65% en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15.1353 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 januari 2015, 13/7099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Theunissen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een verzekeringsgeneeskundig expertiserapport van mr. J.T.H. Klijn van 19 oktober 2015 in geding gebracht.
Het Uwv heeft zijn zienswijze hierop gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Theunissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
Op 10 oktober 2017 heeft de door de Raad als onafhankelijk deskundige benoemde verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft de deskundige op de reactie van partijen gereageerd en haar conclusies gehandhaafd.
Appellant heeft een nadere reactie ingezonden.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als software architect. In 2010 heeft hij zich
ziek gemeld voor zijn werkzaamheden met klachten van vermoeidheid en spier- en concentratieproblemen. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na een medische onderzoek vastgesteld dat appellant van 20 augustus 2012 tot 20 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid na een medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 22 mei 2013 met ingang van
6 mei 2013 vastgesteld op 41,78%.
1.3.
Bij besluit van 29 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 mei 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
In beroep heeft het Uwv in opdracht van de rechtbank een nader onderzoek verricht, waarbij onder meer informatie van de aan het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het UMC Radboud verbonden GZ-psycholoog drs. P.N. Kruiswijk van 19 mei 2014 bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op grond hiervan op 2 juni 2014 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij appellant verdergaand beperkt is geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 17 juni 2014 nieuwe functies geselecteerd tot het verrichten waarvan appellant in staat is geacht, te weten de functie van telefonist, receptionist (Sbc-code 315120), de functie van schadecorrespondent (Sbc-code 516080) en de functie van administratief medewerker (Sbc-code 315090). De mate van arbeidsongeschiktheid is op grond hiervan vastgesteld op 75,65%. Appellant heeft zich ook met deze nieuwe vaststelling niet kunnen verenigen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft ingewonnen bij het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid en die informatie kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep opgestelde FML te twijfelen. Appellant moet volgens de rechtbank, uitgaande van de voor hem vastgestelde beperkingen, in staat worden geacht de bij rapport van 17 juni 2014 door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep selecteerde functies te vervullen. In de nader in beroep overgelegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet de rechtbank aanleiding om het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, het primaire besluit van 22 mei 2013 te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 6 mei 2013 vastgesteld op 75,65% en de restverdiencapaciteit op € 1.131,-. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat een rapport van 19 oktober 2015 van onafhankelijk verzekeringsarts
mr. J.T.H. Klijn overgelegd. Appellant stelt dat hij met zijn klachten de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 mei 2016 op het rapport gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3.3.
Op 10 oktober 2017 heeft op de onder het procesverloop genoemde deskundige
Wolff-van der Ven de Raad van verslag en advies gediend. Zij heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van persisterende vermoeidheid en gewrichtsklachten na de ziekte van Lyme/Borrelia-infectie en van sinds de geboorte bestaande afwijkingen aan de rechter lichaamshelft. Zij is tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om de door het Uwv in de FML van 2 juni 2014 vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. De door appellant gestelde verdergaande beperkingen zijn onvoldoende objectiveerbaar. De deskundige ziet geen reden de door Klijn geuite twijfel aan de vastgestelde beperkingen te volgen. Evenmin ziet de deskundige een noodzaak om een grotere urenbeperking aan te nemen dan de zes uur per dag, 30 uur per week waarvan het Uwv is uitgegaan.
3.4.
Appellant heeft naar aanleiding van het rapport van Wolff-Van der Ven het standpunt ingenomen dat de conclusies van de deskundige niet kunnen worden gevolgd, omdat het onderzoek van de deskundige onvoldoende zorgvuldig is geweest en de conclusies niet kan dragen.
3.5.
De deskundige heeft desgevraagd in reactie op de zienswijze van Klijn haar eerdere conclusies gemotiveerd gehandhaafd. Daartoe heeft zij onder meer te kennen gegeven dat haar conclusies van het onderzoek in 2017 met name gebaseerd zijn op de bevindingen van onderzoekers en behandelaars rondom de datum in geding. Destijds was nog geen sprake van middagrust. Daarvan is pas in 2014 voor het eerst melding gemaakt, zodat hieraan voor de beoordeling van de belastbaarheid per 6 mei 2013 voorbijgegaan kan worden.
3.6.
Appellant heeft het standpunt gehandhaafd dat het rapport van de deskundige niet gevolgd kan worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287, dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.2.
Het onderzoek van de door de Raad ingeschakelde deskundige is, anders dan appellant heeft betoogd, als zorgvuldig aan te merken. De deskundige heeft appellant ook zelf gesproken en de aanwezige medische informatie kenbaar in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft in haar rapport de bevindingen van het onderzoek nauwkeurig weergegeven. Haar rapport is inzichtelijk en consistent.
4.3.
Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De namens appellant verwoorde bezwaren tegen de conclusies van de deskundige heeft de deskundige op overtuigende wijze besproken en weerlegd. Zo heeft de deskundige, anders dan appellant kennelijk meent, zich wel degelijk uitgesproken over de belastbaarheid rond de datum in geding, omdat zij heeft toegelicht dat zij zich met name gebaseerd heeft op de bevindingen uit onderzoek van rond die datum. Omdat appellant destijds nog geen melding had gemaakt van rustpauzes in de middag, zijn er geen aanwijzingen dat dit reeds rond de datum in geding speelde. De deskundige heeft alle rapporten van de artsen van beide partijen en van de behandelend sector bestudeerd en toegelicht op grond waarvan zij zich met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid kan verenigen. In de beschikbare gegevens worden geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van de onafhankelijke deskundige niet te volgen.
4.4.
Uit overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat uitgaande van de conclusies van de deskundige, het Uwv de beperkingen van appellant in de FML van 2 juni 2014 juist zijn vastgesteld.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidskundige gevolgen hiervan beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. In het rapport van
17 juni 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat, uitgaande van de FML van 2 juni 2014, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het op basis van deze functies berekende arbeidsongeschiktheidspercentage heeft de rechtbank in lijn daarmee met juistheid vastgesteld op 75,65%.
5. Uit wat is overwogen in 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

KS