ECLI:NL:CRVB:2018:2921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
16/6534 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag wegens onvoldoende medische informatie over jeugdige belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1973, had op 11 september 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 1 december 2014, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant jonggehandicapte was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn verslavingsproblematiek ook al op zeventien- en achttienjarige leeftijd bestond en dat hij ten onrechte niet als jonggehandicapte is aangemerkt. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de rechtbank de juiste procedure heeft gevolgd en dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant. De bewijslast lag bij appellant, en hij heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn aanspraak te onderbouwen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de beoordeling van de aanspraken van appellant op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) diende te gebeuren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2018.

Uitspraak

16.6534 WAJONG

Datum uitspraak: 26 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2016, 15/3741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Gemeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1973, heeft op 11 september 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van
1 december 2014 heeft het Uwv, na onderzoek door een verzekeringsarts, de aanvraag
afgewezen op de grond dat niet vast te stellen is dat appellant jonggehandicapte is. Bij besluit van 4 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de beoordeling van de aanvraag van appellant had moeten plaatsvinden op grond van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), omdat appellant is geboren in 1973. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. Daartoe is door de rechtbank overwogen dat alleen in geschil is of appellant in verband met zijn medische toestand op zeventien- en achttienjarige leeftijd in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De bewijslast bij deze laattijdige aanvraag ligt bij appellant. Uit de door appellant overgelegde rapporten blijken onvoldoende concrete feiten op grond waarvan in redelijke mate kan worden vastgesteld wat de belastbaarheid van appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd was. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt, aldus de rechtbank, dat appellant in 1994 hulp kreeg in verband met zijn verslavingsproblematiek, maar dat hij tot die tijd niet bij de curatieve sector in beeld is geweest. Omdat sprake is van een laattijdige aanvraag, komt het risico dat de medische situatie van appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd niet meer goed is vast te stellen voor zijn rekening.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn verslavingsproblematiek ook al op zeventien- en achttienjarige leeftijd bestond. Het Uwv is er ten onrechte van uitgegaan dat hij niet zes maanden of langer heeft gestudeerd in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat hij vóór zijn zeventiende jaar aan de LTS onderwijs volgde. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij, gelet op zijn verslavingsproblematiek, ter zake van de te late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest, zodat in zijn geval sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de AAW.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat, omdat appellant is geboren in 1973, de beoordeling van zijn aanspraken plaats dient te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.2.
De rechtbank heeft ook terecht, in navolging van de verzekeringsartsen van het Uwv, overwogen dat er onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant. Het door appellant in bezwaar overgelegde rapport van een psychodiagnostisch onderzoek van
1 oktober 2014 en het in beroep overgelegde reclasseringsadvies van 12 februari 2014 bieden onvoldoende aanknopingspunten om de belastbaarheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd vast te stellen. In hoger beroep is door appellant evenmin medische informatie ingebracht die ziet op zijn gezondheidstoestand en functioneren op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant naar vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt (zie onder meer uitspraken van
24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477). De Wajong-aanvraag is terecht afgewezen. De vraag of sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de uitkering eerder zou kunnen ingaan dan een jaar voor de datum van de aanvraag is daarom niet aan de orde.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. Trox
IvR