ECLI:NL:CRVB:2018:2904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
16/6176 Wia
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en maatmaninkomen na ontslagvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als manager bedrijfsvoering werkte, heeft zijn dienstverband beëindigd en zich ziek gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat hij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Appellant heeft echter aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld, met name met betrekking tot zijn neurologische en psychische klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een ontslagvergoeding niet tot het reguliere loon behoort en daarom niet is meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen. Het hoger beroep van appellant is ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

16.6176 WIA

Datum uitspraak: 5 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 augustus 2016, 15/5437 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Namens appellant is verschenen mr. Matadien. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als manager bedrijfsvoering. Op 11 november 2010 is zijn dienstverband geëindigd. Op 7 december 2010 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 4 december 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Op 26 november 2014 heeft appellant te kennen gegeven dat zijn gezondheid is verslechterd. Op 2 februari 2015 heeft appellant het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2015, geldig per 26 november 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op grond van functieselectie en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 77,74% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant niet wijzigt. Het Uwv heeft bij besluit van 20 juli 2015 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juli 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder heeft zij geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en aan (medische) stukken heeft overgelegd geen aanleiding vormt om verdergaande beperkingen aan te nemen. Zij waren bekend met de door appellant gebruikte medicatie en met zijn klachten, onder andere van polyneuropathie, moeheid en oog- en rugklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat op psychisch gebied rekening is gehouden met een reactief beeld dat een wisselwerking vertoont met de lichamelijke klachten van appellant en met zijn psychisch verminderde draagkracht waardoor hij snel stress ervaart wat weer een negatief effect op zijn lichamelijke conditie heeft. Wegens de afgenomen inspanningstolerantie is op preventieve en op energetische gronden een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week aangenomen. Er is geen aanleiding tot het aannemen van een verdergaande urenbeperking. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat zij niet twijfelt aan de juistheid of volledigheid van de in de FML van 9 februari 2015 opgenomen medische beperkingen van appellant en er geen medische stukken zijn overgelegd die in een andere richting wijzen. Zij heeft voorts onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:856), geoordeeld dat een ontslagvergoeding en niet opgenomen en uitbetaalde vakantiedagen beide niet tot het reguliere loon behoren en daarom terecht niet zijn meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen. Er is geen reden is om voor vaststelling van het maatmaninkomen af te wijken van de gegevens uit de polis-administratie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv zijn uit lichamelijke en psychische klachten voortvloeiende beperkingen juist heeft vastgesteld. Appellant stelt dat hij op de datum in geding door zijn klachten niet in staat was om te werken. Zijn neurologische klachten zijn onvoldoende meegenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had nadere informatie moeten opvragen bij de neuroloog over het verloop van zijn neurologische klachten, met name van de polyneuropathie, in verband met de progressieve aard ervan. In verband met zijn oogklachten zijn volgens appellant eveneens te weinig beperkingen aangenomen. In dit verband heeft hij gesteld dat hij door de nieuwe medicatie slecht kan zien en niet kan focussen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens appellant verder voorbij gegaan aan het feit dat hij structureel behandeld wordt door een fysiotherapeut voor zijn ledematen en motoriek. Appellant heeft verder gesteld dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen, waarbij hij heeft gewezen op het rapport van 30 september 2015 van register arbeidsdeskundige C.J. Hoogendoorn. Appellant wijst daarbij met name op de combinatie van zijn klachten. De rechtbank heeft het verzoek het appellant om een deskundige in te schakelen ten onrechte afgewezen. Appellant heeft ten slotte herhaald dat het maatmaninkomen niet juist is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 9 februari 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig of onjuist te houden. Het medisch onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, eigen (lichamelijk en psychisch) onderzoek, de hoorzitting en informatie van de behandelend sector. Er is informatie van de neuroloog over de periode rond de datum in geding aanwezig. Daarom is er geen reden om nadere informatie bij de neuroloog op te vragen. De neuroloog gaat uit van polyneuropathie door diabetes mellitus. Dat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen en daarvoor heeft hij beperkingen opgenomen in de FML. Appellant is beperkt geacht op lopen, traplopen, staan en klimmen. Dat appellant structureel behandeld wordt door een fysiotherapeut is onvoldoende om te oordelen dat de medische beperkingen zijn onderschat. Wat betreft de oogklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in zijn rapport van 7 oktober 2015 op gewezen dat geen sprake is van diabetische retinopathie, waarbij hij heeft gewezen op een brief van
17 september 2013 van praktijkverpleegkundige J. van Dijk. Er is wel sprake van een verhoogde oogdruk maar daaruit kunnen de klachten niet worden verklaard. Specifieke oogafwijkingen op grond waarvan appellant beperkt moet worden geacht in het zien, zijn niet gebleken. Appellant stelt voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft een depressie en concentratieproblemen. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat bij appellant sprake is van een matig ernstige depressie. Zij hebben op grond daarvan klachten en beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook het expertiserapport van psychiater M. Kazemier van 13 januari 2014 is daarbij betrokken. Appellant heeft zijn stelling dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen niet concreet onderbouwd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Dat appellant nooit meer dan 24 uur gewerkt heeft, is op zich genomen daarvoor geen reden. De verzekeringsartsen hebben ook rekening gehouden met de combinatie van klachten. Er is een wisselwerking tussen de lichamelijke klachten van appellant en zijn psychisch verminderde draagkracht waardoor hij snel stress ervaart wat weer een negatief effect op zijn lichamelijke conditie heeft. Dat leidt echter op de datum in geding niet tot een verdergaande urenbeperking. De verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige Hoogendoorn waarin staat dat appellant maximaal 20 uur per week kan werken, slaagt niet, omdat deze stelling niet met medische informatie is onderbouwd.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 en 4.2 hebben de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant op datum in geding juist vastgesteld. Niet gebleken is dat zij van onjuiste of onvolledige informatie zijn uitgegaan over de gezondheidstoestand van appellant. Er is daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv van een juist maatmaninkomen is uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van
4 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:856), behoort een ontslagvergoeding niet tot het reguliere loon. Het betoog van appellant dat de ontslagvergoeding die hij heeft gekregen betrekking heeft op gederfd loon slaagt niet. De ontslagvergoeding die appellant heeft toegekend gekregen ziet, gelet op de beschikking van de kantonrechter van 29 oktober 2010 over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, niet op gederfd loon over de referteperiode voor het bepalen van het maatmanloon.
5. Uit 4.1 tot en met en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor vergoeding van de gevraagde schade van € 720,20 voor het laten opstellen van een rapport door registerarbeidsdeskundige Hoogendoorn en van de wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.B. Kleiss en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) Y. Azirar
IvR