ECLI:NL:CRVB:2018:2903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
17/5359 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oorlogsletsel op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en bewijsvoering van betrokkenheid bij bombardementen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanvraag van appellant voor toekenning van uitkeringen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellant, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands Indië, had in juni 2016 een verzoek ingediend voor toekenning van oorlogsletsel. Het verzoek werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat appellant betrokken was bij bombardementen in Porto op het eiland Saparua.

De Raad oordeelde dat de door appellant aangedragen herinneringen en verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in omstandigheden verkeerde die onder de AOR vallen. De Raad volgde het standpunt van verweerder dat er geen bevestiging was van de betrokkenheid van appellant bij de genoemde bombardementen. Historische gegevens ondersteunden de claims van appellant niet, en de verklaring van zijn broer werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd.

De Raad benadrukte dat, hoewel de AOR milde criteria hanteert voor de verificatie van gebeurtenissen, er toch enige vorm van bewijs moet zijn dat een betrokkene een oorlogsgebeurtenis heeft meegemaakt. Dit bewijs ontbrak in het geval van appellant. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad gehandhaafd. De uitspraak werd openbaar gedaan, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5359 AOR

Datum uitspraak: 20 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2017, kenmerk BZ011059300 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands Indië, heeft in juni 2016 verzocht om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 6 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant in omstandigheden heeft verkeerd in de zin van de AOR.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 1 van de AOR - zoals aangevuld bij Ordonnantie van 5 november 1945 (Ned. Ind. Stb. 1946, 118) - wordt onder oorlogsletsel verstaan, voor zover hier van belang:
het lichamelijk, dan wel geestelijk letsel, ziekte daaronder begrepen, hetwelk aan een persoon is overkomen
- als gevolg van een actie van de vijand, van enige handeling of nalatigheid van een onderdeel of lid van de weermacht of van de burgerlijke hulpdiensten in tijd van feitelijke oorlog, dan wel van maatregelen of omstandigheden welke met de oorlogsvoering onverbrekelijk samenhangen;
- gedurende internering, krijgsgevangenschap, gedwongen tewerkstelling, of gedurende gevangenschap, vooronderzoek dan wel aanhouding, als gevolg van verdenking wegens daden, welke gericht waren tegen de bevelen van het Japanse bezettingsleger en niet vallen onder het gewone strafrecht;
- in de periode vanaf 15 augustus 1945 (tot 13 januari 1954, zoals later is bepaald) als gevolg van tegen hem gerichte actie van de bedrijvers van de ongeregeldheden, welke na de capitulatie van Japan in Nederlands-Indië zijn ontstaan, dan wel als gevolg van de maatregelen tot herstel van de orde en rust genomen.
2.2.
Verweerder meent dat niet is bevestigd dat appellant betrokken is geweest bij bombardementen in Porto op het eiland Saparua. De Raad volgt verweerder in dit standpunt. Appellant heeft slechts flarden van herinneringen aan zijn eerste levensjaren. Hij weet of heeft van horen zeggen dat hij op een zeker moment zijn rechterbovenbeen heeft gebroken, maar kent niet het tijdstip daarvan en weet ook niet wat de oorzaak ervan is geweest. Hij heeft geopperd dat dit wellicht is gebeurd tijdens een bombardement. Historische gegevens bevestigen evenwel niet dat bombardementen op de plaats Porto hebben plaatsgevonden. De verklaring in die zin van de broer van appellant kan in dit verband niet doorslaggevend zijn. Deze broer heeft in 2005, in het kader van een eigen aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, nog gemeld niets te weten over de omstandigheden waarin het gezin in de oorlog en aansluitend in de Bersiapperiode verkeerde. In het licht daarvan kan aan de verklaring die de broer nu heeft afgelegd niet de betekenis worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien. Nu de door verweerder geraadpleegde relatiedossiers op zichzelf beschouwd ook onvoldoende basis bieden om aannemelijk te achten dat appellant betrokken is geweest bij enig bombardement of andere oorlogsgebeurtenis, rest er geen andere conclusie dan dat niet is bevestigd dat appellant in omstandigheden als bedoeld in de AOR heeft verkeerd.
2.3.
Het beroep van appellant op de milde criteria in de AOR waar het gaat om de verificatie van gebeurtenissen, kan het overwogene onder 2.2 niet anders maken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1426) neemt het hanteren van die milde criteria niet weg dat er wel enige vorm van bewijs dient te zijn dat een betrokkene een oorlogsgebeurtenis heeft meegemaakt. Dergelijke bevestigingsgegevens ontbreken hier.
2.4.
Het bestreden besluit houdt stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.H.H. Slaats
IvR