ECLI:NL:CRVB:2018:2903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oorlogsletsel op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en bewijsvoering van betrokkenheid bij bombardementen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanvraag van appellant voor toekenning van uitkeringen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellant, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands Indië, had in juni 2016 een verzoek ingediend voor toekenning van oorlogsletsel. Het verzoek werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat appellant betrokken was bij bombardementen in Porto op het eiland Saparua.
De Raad oordeelde dat de door appellant aangedragen herinneringen en verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in omstandigheden verkeerde die onder de AOR vallen. De Raad volgde het standpunt van verweerder dat er geen bevestiging was van de betrokkenheid van appellant bij de genoemde bombardementen. Historische gegevens ondersteunden de claims van appellant niet, en de verklaring van zijn broer werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd.
De Raad benadrukte dat, hoewel de AOR milde criteria hanteert voor de verificatie van gebeurtenissen, er toch enige vorm van bewijs moet zijn dat een betrokkene een oorlogsgebeurtenis heeft meegemaakt. Dit bewijs ontbrak in het geval van appellant. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad gehandhaafd. De uitspraak werd openbaar gedaan, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.