ECLI:NL:CRVB:2018:1426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1942, in november 2015 een aanvraag ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen zijn afgewezen bij besluiten van 24 mei 2016, en deze afwijzingen zijn na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten van 17 oktober 2016. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep.
De Raad oordeelt dat de verklaring van de zus van appellant, die geen directe herinneringen heeft aan de oorlogsgebeurtenissen maar deze heeft gebaseerd op verhalen van haar moeder, niet kan dienen als bewijs voor de door appellant gestelde gebeurtenissen. De Raad benadrukt dat er enige vorm van bewijs vereist is om als oorlogsgetroffene erkend te worden onder de AOR. De criteria van de AOR zijn ruimer dan die van de Wubo, maar er moet nog steeds aangetoond worden dat de appellant daadwerkelijk oorlogsgeweld heeft meegemaakt.
De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens, waaronder de verklaringen van de zus van appellant, onvoldoende zijn om aan te tonen dat appellant in omstandigheden heeft verkeerd die onder de AOR vallen. Evenzo is er geen bewijs dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De bestreden besluiten worden in stand gehouden en de beroepen worden ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.