In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van appellant. Appellant, die in Duitsland woont, heeft in 2009 zijn werk als productiemedewerker moeten staken vanwege schouderklachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant met ingang van 16 mei 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, en later dat hij met ingang van 28 april 2014 geen recht meer had op deze uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde beperkingen niet waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in de bestreden besluiten 2 en 3 gebruik heeft gemaakt van verouderde medische gegevens, waardoor deze besluiten niet in stand konden blijven. De Raad heeft het besluit van 21 februari 2014 herroepen, wat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 28 april 2014 ongewijzigd 80 tot 100% blijft. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank, maar vernietigt de besluiten van het Uwv die op de verouderde gegevens zijn gebaseerd.