In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het zorgkantoor VGZ Zorgkantoor B.V. betreffende de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) voor appellante, die lijdt aan een progressieve vorm van multiple sclerose. Appellante had in de tweede helft van 2014 zorg ontvangen van haar zoon en van de zorgaanbieder Home Instead, maar het zorgkantoor had een deel van de verantwoording van de zorgkosten afgekeurd. Het zorgkantoor stelde het pgb voor 2014 vast op € 20.017,95, wat leidde tot een terugvordering van € 16.527,04 aan voorschotten. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat appellante niet volledig voldeed aan de administratieve verplichtingen, maar dat er voldoende bewijs was dat de zorg daadwerkelijk was verleend en dat deze zorg kwalificeerde als AWBZ-zorg. De Raad oordeelde dat het zorgkantoor in de belangenafweging onvoldoende rekening had gehouden met de geleverde zorg en dat het besluit van 9 juni 2015 niet in stand kon blijven. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van het zorgkantoor vernietigd en het pgb voor 2014 vastgesteld op € 31.067,95. Tevens werd het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,- en moest het zorgkantoor het griffierecht van € 169,- vergoeden.