ECLI:NL:CRVB:2018:2857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/4981 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een periodieke uitkering en huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1947, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en een voorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat de medische aandoeningen van appellant niet in verband zouden staan met de oorlogsomstandigheden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 20 september 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs A.J. Maas en A.M. Ohlenschlager deugdelijk waren en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verweerder. De psychische klachten van appellant werden niet als gevolg van de oorlogservaringen beschouwd, maar eerder als gevolg van andere levensgebeurtenissen en de opvoedingssituatie. De Raad volgde de conclusies van Ohlenschlager en verwierp die van Laatsch, die een verband had gelegd tussen de oorlogservaringen en de psychische klachten. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4981 AOR

Datum uitspraak: 20 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 juni 2017, kenmerk BZ011056060 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1947, heeft in januari 2016 verzocht om toekenning van een periodieke uitkering en een voorziening voor huishoudelijke hulp op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 28 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Vastgesteld is dat appellant heeft verkeerd in omstandigheden als bedoeld in de AOR, te weten het meemaken van ongeregeldheden tijdens het verblijf in het KIS-kampement in 1950. De aanvraag is afgewezen omdat volgens verweerder de medische aandoeningen van appellant niet in verband staan met de
AOR-omstandigheden. Daarbij is overwogen dat de hart-, long-, rug-, knie- en blaasklachten duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan. Over de psychische klachten is overwogen dat deze, behalve op een aantal life-events, zijn terug te voeren op de naoorlogse gezins- en voedingssituatie, waaronder het opvoedingsgedrag van de vader van appellant.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Namens appellant wordt niet bestreden dat de lichamelijke klachten niet in verband staan met de oorlogsomstandigheden. Alleen het ontbreken van causaal verband tussen de psychische klachten van appellant en de oorlogsgebeurtenissen is in geschil.
2.2.1.
Het door verweerder ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas. Dat advies is gebaseerd op het persoonlijk onderhoud dat appellant heeft gehad met keurend arts G.M. van der Molen. De psychische klachten worden door Maas toegeschreven aan de verschillende ingrijpende kort-naoorlogse gebeurtenissen en latere life-events (twee echtscheidingen) van appellant. De oorlogservaringen hebben geen invloed van betekenis gehad op de psychische problematiek van appellant, aldus Maas.
2.2.2.
In bezwaar heeft appellant een rapport overgelegd van medisch adviseur G.J. Laatsch. Deze komt op basis van een eigen onderzoek tot de conclusie dat bij appellant sprake is van een PTSS die in overwegende mate is ontstaan door het als peuter meemaken van traumatische gebeurtenissen in 1950 in het KIS-kampement. Gezien de door Laatsch geplaatste kanttekeningen bij de primaire medische advisering heeft ook de geneeskundig adviseur van verweerder, A.M. Ohlenschlager, appellant thuis bezocht. Ohlenschlager concludeert dat naast genoemde life-events de naoorlogse gezins- en opvoedingssituatie essentieel zijn voor het ontstaan van de psychische klachten van appellant. De bij appellante gediagnosticeerde PTSS wordt verklaard uit de gevolgen van de traumatiserende invloed van de uiterst strenge opvoeding van vader en uit de verhalen die appellant over de oorlog van zijn moeder en zuster gehoord heeft. De oorlogservaringen zijn volgens Ohlenschlager niet van invloed geweest op het ontstaan van de psychische klachten.
2.3.1.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder op basis van die advisering heeft ingenomen. Uit de adviezen van zowel Maas als Ohlenschlager komt duidelijk naar voren dat er andere gebeurtenissen in het leven van appellant aan het ontstaan van de psychische klachten ten grondslag liggen dan het meemaken van ongeregeldheden in het KIS-kampement in 1950. Appellant heeft geen bewuste herinneringen aan die ongeregeldheden.
2.3.2.
Laatsch daarentegen heeft wel een verband aangenomen tussen de ongeregeldheden in het KIS-kampement, die appellant als peuter heeft meegemaakt, en de psychische klachten. Laatsch heeft de door appellant genoemde lichtflitsen en knallen in verband gebracht met de ongeregeldheden in het KIS-kampement. Hij heeft weliswaar ook benoemd dat appellant daaraan geen bewuste herinnering heeft, maar vindt dat gegeven medisch gezien irrelevant. De Raad stelt vast dat uit het advies van Ohlenschlager blijkt dat de lichtflitsen en knallen appellant niet doen denken aan zijn eigen ervaringen maar aan hetgeen zijn vader moet hebben meegemaakt; lichtflitsen maken appellant ook niet bang, zo heeft appellant verteld. De Raad acht het opvallend dat Laatsch in zijn advies de jarenlange mishandeling en vernedering van appellant door zijn vader met geen enkel woord heeft genoemd, terwijl een dergelijke opvoeding naar algemene bekendheid traumatiserend kan zijn. Ohlenschlager signaleert dat Laatsch in zijn verslag wel aangeeft dat er na de oorlog een problematische gezinssituatie is geweest, maar dat hij in zijn pathogenetische overwegingen daaraan geheel voorbij is gegaan. Het voorgaande geeft de Raad aanleiding de conclusies van Ohlenschlager te volgen en niet die van Laatsch.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.M.M. van Dalen
sg