ECLI:NL:CRVB:2018:2849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/4090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 21 februari 2007 ziek meldde. Appellante was werkzaam als bejaardenverzorgster en heeft in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 100% werd vastgesteld. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2015, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een nieuwe beoordeling en een aanpassing van haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen de ernst van haar hypoglycemieën onderschatten en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de door appellante overgelegde rapporten geen nieuw licht op de zaak werpen en dat de medische informatie niet voldoende is om aan te nemen dat appellante niet in staat is om arbeid te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16.4090 WIA

Datum uitspraak: 20 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2016, 15/9133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J.J. Straver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Voor appellante is
mr. Straver verschenen, alsmede de echtgenoot en dochter van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als bejaardenverzorgster voor 9 uur per week, heeft zich op 21 februari 2007 ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke klachten.
1.2.
Met ingang van 18 februari 2009 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is vanaf 18 november 2010 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering
1.3.
Naar aanleiding van een verzoek om een herbeoordeling door de voormalige werkgever van appellante heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 22 april 2015 geconcludeerd dat appellante al meerdere jaren bekend is met verschillende gezondheidsklachten die vooral beperkingen geven wat betreft de energetische belastbaarheid. Appellante is aangewezen op werkzaamheden die fysiek/energetisch niet zwaar zijn met onder andere beperkingen ten aanzien van het hanteren van zware lasten en langdurig lopen. Tevens mag zij geen werk doen met veelvuldige deadlines of in potentieel gevaarlijke situaties en niet beroepsmatig autorijden. Om energetische redenen en om preventieve redenen, namelijk om verstoring van het eetpatroon en de voedingstoestand te voorkomen, kan appellante niet ’s avonds en
’s nachts en maximaal acht uur per dag werken. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2015. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en op basis hiervan de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Bij besluit van 8 mei 2015 heeft het Uwv de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 9 juli 2015 beëindigd.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 mei 2015 heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft in zijn rapport van 13 oktober 2015 geconcludeerd dat appellante ter voorkoming van hypo’s regelmatig, in beginsel elke twee uur, moet eten. Door voor en na het werk en in de pauzes iets te eten wordt het tegengaan van hypo’s maximaal ondersteund. De beperkingen in de FML komen voldoende tegemoet aan de energetische beperkingen van appellante. Vanwege een in april 2015 opgelopen bovenarmfractuur dienen er extra beperkingen te worden opgenomen voor belastingen als reiken, boven schouderhoogte werken, tillen en dragen en duwen en trekken. De aangescherpte belastbaarheid is neergelegd in een FML van 14 oktober 2015. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. Omdat door de schouderbeperkingen niet alle functies geschikt bleken heeft hij functies bijgeduid en op basis hiervan de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0,96%. Bij besluit van 2 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Van een onderschatting van de beperkingen van appellante is de rechtbank niet gebleken. In het door appellante overgelegde rapport van bedrijfsarts
D.C. Heijstek van 9 maart 2016 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het resultaat van het medisch onderzoek onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende uiteengezet dat bij een ongewijzigde medische situatie de belastbaarheid in 2015 positiever wordt ingeschat dan in 2009. Destijds lag de mogelijkheid open dat er een lichamelijke oorzaak aan de klachten ten grondslag lag terwijl dit nu, gelet op medische informatie, is uitgesloten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het betoog van Heijstek niet is gebaseerd op eigen onderzoek maar op het procesdossier en veronderstellingen. Daarbij heeft Heijstek niet gemotiveerd in hoeverre de aangehaalde medische literatuur op appellante van toepassing is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft tevens geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 oktober 2015 voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies, uitgaande van de medische beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 14 oktober 2015, passend zijn te achten. Het door appellante overgelegde rapport van registerarbeidsdeskundige P.J. Jeurissen van 9 maart 2016 vormt geen aanleiding om de geduide functies in twijfel te trekken. Jeurissen gaat uit van andere beperkingen dan voor appellante gelden en heeft niet nader gemotiveerd waarom de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen de ernst en daarmee de impact van het frequent optreden van hypo’s onderschatten. Zij heeft daartoe verwezen naar een rapport van Heijstek van 14 juni 2018 en informatie van de internist van 30 september 2016. Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de door registerarbeidsdeskundige Jeurissen geuite kritiek op de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de conclusie van Jeurissen dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Zij heeft daartoe verwezen naar een rapport van Jeurissen van 14 juni 2018. De beroepsgrond dat een psychiatrische expertise had moeten plaatsvinden heeft appellante ter zitting ingetrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4.. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd waarom deze beroepsgronden niet slagen. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog het volgende aan toe. Het in hoger beroep overgelegde rapport van Heijstek en de informatie van de internist werpen geen nieuw licht op de zaak. Deze bevestigen het blijvend voorkomen van hypoglycemieën en de noodzaak van een regelmatige voedselinname. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is arbeid te verrichten of dat er in verband hiermee extra beperkingen in de FML moeten worden opgenomen. In hoger beroep heeft appellante evenmin medische informatie overgelegd die steun biedt voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking, zoals namens appellante ter zitting is betoogd.
4.2.
Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van Jeurissen betreft in de kern een herhaling van zijn in beroep overgelegde rapport van 9 maart 2016. In zijn rapport van
2 augustus 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de geselecteerde functies qua reiken en boven schouderhoogte werken de voor appellante vastgestelde belastbaarheid niet overschrijden. Voor de overschrijding van de frequentie van het reiken in de functie textielproductenmaker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens inzichtelijk gemotiveerd dat dit binnen de belastbaarheid van appellante valt omdat sprake is van een minder belastende reikafstand. Voor zover Jeurissen stelt dat de functies in verband met boven schouderhoogte moeten werken bij kortcyclisch buigen niet passend zijn gaat hij er aan voorbij dat een dergelijke belasting binnen de geselecteerde functies niet voorkomt, gelet op de functiebeschrijvingen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en D. Hardonk-Prins en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

KS