ECLI:NL:CRVB:2018:2819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
16/4170 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling en terugvordering kosten wegens niet gemeld onroerend goed in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2016. De appellant, die niet verschenen was, had in beroep de intrekking van zijn AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) betwist. De Svb had de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten van de AIO-aanvulling over de periode van januari 2007 tot en met augustus 2013 teruggevorderd. Dit was gebaseerd op het feit dat appellant eigenaar was van een woning in Marokko, welke hij niet had gemeld. De rechtbank had de beslissing van de Svb onderschreven.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de Svb naar het vermogen van appellant in Marokko niet in strijd was met het internationale discriminatieverbod. Dit onderzoek was onderdeel van een breder onderzoek naar AOW-gerechtigden met AIO-aanvulling die recht hebben op kinderbijslag voor in het buitenland woonachtige kinderen. De Raad had eerder geoordeeld dat dit onderzoek niet discriminatoir was.

Daarnaast verwierp de Raad de stelling van appellant dat er geen toereikende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat hij eigenaar was van de woning. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens, waaronder verklaringen van een lokale makelaar en documenten die appellant zelf had ingediend, voldoende bewijs boden voor het eigendom van de woning. De Raad oordeelde dat appellant tot 10 oktober 2014 kon beschikken over de woning, ondanks de overdracht aan zijn dochter. De nadere stukken die appellant tijdens het hoger beroep indiende, boden geen nieuw licht op de zaak. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4170 WWB-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2016, 15/4749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen (Svb)
Datum uitspraak: 24 juli 2018
Zitting hebben:
O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden.
Griffier: S.A. de Graaff
Appellant is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl en mr. L.M.J.A. Erkens.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
De Svb heeft de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken en de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over de periode van januari 2007 tot en met augustus 2013 van appellant teruggevorderd. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar een onderzoeksrapportage van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (Bureau), dat appellant ten tijde in geding eigenaar was van een woning in Marokko op het adres [adres] , [plaats] (woning). Hiervan heeft hij geen melding gemaakt. Gelet op de door een lokale makelaar op 15 april 2013 getaxeerde waarde van de woning had hij vanaf die datum geen recht op AIO-aanvulling. Over de periode daarvoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de besluitvorming van de Svb onderschreven.
De eerste beroepsgrond, dat het onderzoek van de Svb naar vermogen van appellant in Marokko in strijd is met, kort gezegd, het internationale discriminatieverbod, slaagt niet. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een algemeen onderzoek van de Svb, in het kader waarvan een bestandsvergelijking heeft plaatsgevonden tussen AOW-gerechtigden met AIO-aanvulling die in aanmerking komen voor kinderbijslag ten behoeve van in het buitenland woonachtige kinderen. Appellant is uit die bestandsvergelijking naar boven gekomen. De Raad heeft in zijn uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3249, geoordeeld dat dat (algemene) onderzoek niet discriminatoir is. Geen aanleiding bestaat om thans tot een ander oordeel te komen.
De tweede en tevens laatste beroepsgrond komt er, kort gezegd, op neer dat er geen toereikende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat appellant ten tijde in geding eigenaar was van de woning. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Met de rechtbank en anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de beschikbare gegevens een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat de woning ten tijde in geding een bestanddeel vormde van het vermogen waarover appellant beschikte of redelijkerwijs kon beschikken. De plaatselijke moquaddem heeft op 6 februari 2013 tegenover een medewerker van het Bureau verklaard dat appellant sinds twintig jaar een geregistreerd huis bezit. Deze verklaring vindt steun in de stukken die appellant in bezwaar zelf heeft ingebracht. Deze stukken betreffen een onderhandse overdrachtsakte van 10 oktober 2014 en een verklaring van de dochter van appellant van 24 oktober 2014. Uit de overdrachtsakte, waarin staat dat appellant de woning met terugwerkende kracht tot 4 februari 2004 om niet overdraagt aan zijn dochter, blijkt dat appellant vanaf 28 mei 1991 eigenaar is van de woning. Dat appellant de woning met terugwerkende kracht heeft geschonken aan zijn dochter, doet er niet aan af dat hij tot
10 oktober 2014 kon beschikken over de woning. In de schriftelijke verklaring van de dochter van appellant staat dat appellant sinds 4 februari 2004 heeft gewoond op het adres van de woning. Niet valt in te zien dat, zoals appellant heeft gesteld, de overdrachtsakte en de verklaring van zijn dochter tegenstrijdigheden bevatten en daarom niet als bewijs kunnen dienen voor het standpunt van de Svb. Hiernaast heeft een medewerker van de Regionale Directie Belastingen van [plaats] tegenover een medewerker van het Bureau verklaard dat het belastingnummer van de woning vanaf 2015 op naam van de dochter van appellant staat en daarvoor op naam van appellant stond.
Appellant heeft hangende het hoger beroep nog nadere stukken ingediend, te weten een aanhangsel bij de overdrachtsakte van 10 oktober 2014 en kwitanties van betaling van belasting over de woning in 2015 en 2017 door de dochter van appellant. Deze stukken werpen echter geen ander licht op de zaak.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

LO