Uitspraak
16.7493 WAO
19 oktober 2016, 16/2271 (aangevallen uitspraak)
A.M.M. Schalkwijk.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die gedurende een bepaalde periode te veel uitkering heeft ontvangen. Appellant, die als eerste medewerker meldkamer werkte, was wegens rugklachten arbeidsongeschikt geraakt en ontving vanaf 5 november 2002 een WAO-uitkering. Na gedeeltelijke werkhervatting in 2011, ontving hij een verhoogde uitkering, maar het Uwv heeft later vastgesteld dat hij over de periode van 1 november 2011 tot 1 september 2015 te veel uitkering heeft ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 33.741,76. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, gezien zijn gedeeltelijke werkhervatting en de bijbehorende inkomsten. De Raad bevestigt dat het Uwv de uitkering op basis van artikel 44 van de WAO correct heeft aangepast en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat het Uwv gehouden is om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.