ECLI:NL:CRVB:2018:279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen maatregel bijstandsverlaging wegens niet-nakoming verplichtingen arbeidsre-integratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontvangen, zijn niet verschenen op een workshop gericht op arbeidsre-integratie, wat heeft geleid tot een maatregel van 50% bijstandsverlaging gedurende een maand. Het college heeft deze maatregel opgelegd omdat appellant niet voldeed aan de verplichting om gebruik te maken van de aangeboden voorziening. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd, omdat appellant niet is verschenen op de bijeenkomst zonder kennisgeving.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de maatregel niet terecht is opgelegd, omdat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij kon kiezen op welke dag hij de workshop zou volgen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellanten niet hebben aangetoond dat er geen verwijtbaarheid is. De Raad bevestigt dat het college gehouden was de maatregel op te leggen, omdat appellant niet is verschenen op de bijeenkomst en dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de geldende verordening. De Raad wijst ook de argumenten van appellanten af dat de maatregel hen in financiële problemen heeft gebracht, omdat zij dit niet hebben onderbouwd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.