ECLI:NL:CRVB:2018:2738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
17/6368 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2017. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Dit besluit betrof de terugvordering van bijstandsverlening, waarbij appellant in een gezamenlijke huishouding zou hebben geleefd met een derde partij.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 14 september 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellant gegrond werd verklaard, maar de terugvordering van bijstand bleef van kracht. Appellant heeft in zijn reacties op dit nieuwe besluit aangegeven dat hij berust in de inhoud van het besluit, maar dat hij het college verantwoordelijk houdt voor de proceskosten in hoger beroep, omdat het college pas op de laatste dag van de hoger beroepstermijn met het nieuwe besluit kwam.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat hij berust in het nieuwe besluit van het college. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen belang meer is bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.6368 PW, 17/7348 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 augustus 2017, 17/519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 14 september 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij brieven van 14 december 2017 en 16 maart 2018 heeft appellant daarop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college met toepassing van artikel 59 van de Participatiewet de van [naam] ( [X] ) teruggevorderde kosten van bijstand tot een bedrag van € 37.636,16 mede van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard, met dien verstande dat het bedrag van de medeterugvordering is verlaagd naar € 37.349,16. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van
1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 en in de periode van 1 maart 2015 tot en met
31 mei 2015 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met S.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de medeterugvordering van de kosten van bijstand over de periode van mei 2013 tot augustus 2013 betreft en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak, met veroordeling van het college in de proceskosten van appellant in beroep en vergoeding van het griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 14 september 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Het college heeft daarbij het bezwaar gegrond verklaard en de kosten van bijstand over de perioden van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013, van 1 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2014 en van 1 maart 2015 tot en met 31 mei 2015 tot een bedrag van in totaal € 32.851,24 mede van appellant teruggevorderd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Appellant heeft in zijn reacties op bestreden besluit 2 kenbaar gemaakt dat hij berust in dat besluit, maar dat het college in de proceskosten in hoger beroep dient te worden veroordeeld, omdat het college bestreden besluit 2 niet eerder heeft genomen dan op de allerlaatste datum van de hoger beroepstermijn en appellant dus genoodzaakt was hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak en daarvoor kosten heeft moeten maken.
6.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, niet in de beoordeling betrokken, aangezien appellant heeft berust in dit besluit en dus geen belang heeft bij de beoordeling daarvan.
6.3.
Gelet op 6.1 ziet de Raad zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
6.4.1.
Uit het feit dat appellant heeft berust in bestreden besluit 2 blijkt dat hij geen (proces)belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het is appellant immers uitsluitend nog te doen, zo begrijpt de Raad uit diens reacties op bestreden besluit 2, om een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
6.4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3330) kan geen (proces)belang worden ontleend aan de door de betrokkene gewenste proceskostenveroordeling, nu van de in artikel 8:75 van de Awb neergelegde bevoegdheid door de rechter ook gebruik kan worden gemaakt indien het beroep niet inhoudelijk is behandeld.
6.5.
Uit 6.4.1 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M.M. van Dalen

LO