ECLI:NL:CRVB:2018:270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
16/2319 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatstaf arbeid en recht op ziekengeld na ontslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, werkzaam als accountmanager voor 37,5 uur per week, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later ziekengeld. Het Uwv had bepaald dat appellante met ingang van 15 juli 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet ongeschikt was voor de maatstaf arbeid van gemiddeld acht uur per week. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid had gehanteerd.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een maatstaf arbeid van acht uur per week, terwijl de appellante feitelijk als accountmanager voor 37,5 uur per week had gewerkt. De Raad oordeelde dat de gegevens over de werkzaamheden die appellante vanuit huis had verricht onvoldoende aanknopingspunten boden voor een andere maatstaf arbeid. De Raad concludeerde dat appellante niet in staat was de maatgevende arbeid te verrichten en dat het hoger beroep slaagde. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit werden vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de uitkering en in de kosten van appellante.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste maatstaf arbeid bij de beoordeling van het recht op ziekengeld en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de kosten van de rechtsbijstand van appellante vastgesteld op € 3.006,-.

Uitspraak

16/2319 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 februari 2016, 15/5571 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Swart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als accountmanager voor 37,5 uur per week. In 2010 is zij bevallen. Aansluitend aan haar uitkering die appellante ontving op grond van de Wet arbeid en zorg is appellante tot 4 april 2011 ongeschikt geweest tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van zwangerschap en bevalling. Op 31 december 2012 is haar arbeidsovereenkomst geëindigd, waarna zij in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 28 mei 2013 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft bepaald dat appellante met ingang van 15 juli 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Vervolgens heeft appellante zich op 11 juni 2014 wederom ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de WW.
1.3.
Appellante heeft meerdere malen het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv, voor het laatst op 7 mei 2015. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2015. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 7 mei 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat er geen medische gronden zijn om ongeschiktheid aan te nemen voor de maatstaf arbeid van gemiddeld acht uur per week. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij een nieuwe FML is opgemaakt en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het betreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – kort weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid hebben gehanteerd. Zij heeft vanaf haar zwangerschap weliswaar in enkele weken maximaal acht uur per week thuis enkele werkzaamheden verricht maar feitelijk betrof dat enkele klusjes van typewerk van in totaal 32 uur die appellante in een periode van tweeëneenhalf jaar heeft gewerkt. Haar voormalig werkgever heeft dit bevestigd. De werkgever heeft het loon van appellante overeenkomstig haar arbeidsovereenkomst doorbetaald tot het einde van haar arbeidsovereenkomst. Hierbij past de kwalificatie van “thuiswerkend accountmanager” niet. Volgens appellante dient aansluiting te worden gezocht bij de functie van accountmanager van 37,5 uur per week waarmee zij in de WW is terechtgekomen en waarop haar WW-uitkering ook is gebaseerd en vervolgens dient beoordeeld te worden of zij in die arbeid nog kan functioneren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het Uwv is voor de in aanmerking te nemen maatstaf arbeid uitgegaan van de functie van accountmanager voor acht uur per week. Dit stemt niet overeen met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2013, opgemaakt in de bezwaarprocedure betreffende de in 1.2 genoemde datum 15 juli 2013, waarin is vermeld dat appellante maximaal acht uur per week vanuit huis heeft gewerkt en het laatste jaar nog minder. Voorts is in het rapport van 4 september 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat de voormalig werkgever telefonisch de geringe urenomvang vanaf 2010 heeft bevestigd, waaronder de maximale omvang van acht uur per week. Volgens dat rapport heeft de werkgever daarbij sociale en bedrijfseconomische redenen genoemd. Volgens de schriftelijke verklaring van 28 januari 2016 van de voormalig werkgever van appellante is haar loon uit medische en sociale overwegingen doorbetaald totdat de arbeidsovereenkomst was geëindigd en heeft appellante in de periode van augustus 2010 tot 31 december 2012 op verzoek van de werkgever vier keer werkzaamheden verricht (maximaal zo’n acht uur in een week), vanuit huis. Het ging om typewerkzaamheden. Ter zitting is dat door appellante bevestigd. Op basis van de beschikbare gegevens is niet vast komen te staan dat appellante laatstelijk voor haar ziekmelding als accountmanager vanuit huis, gemiddeld acht uur per week werkzaamheden heeft verricht.
4.3.
Dit betekent dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid. De gegevens die bekend zijn geworden over de enkele keren dat appellante thuis van haar werkgever enkele werkzaamheden heeft verricht bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een andere maatstaf arbeid dan de functie van accountmanager voor 37,5 uur per week in welke functie‑omvang appellante heeft gewerkt, en op grond waarom zij ook – na ontslag – WW heeft ontvangen en, bij eerdere ziekmelding, ziekengeld ontving. Gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2015 en de FML van die datum betekent dit dat appellante niet in staat is de maatgevende arbeid te verrichten.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het besluit van 7 mei 2015 herroepen.
5. Het Uwv zal, gelet op het verzoek van appellante, de wettelijke rente moeten vergoeden over de nabetaling van de uitkering, te berekenen overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.002,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.006,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 september 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 7 mei 2015;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de wettelijke rente zoals onder 5 vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.006,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Boer

UM