In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, werkzaam als accountmanager voor 37,5 uur per week, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later ziekengeld. Het Uwv had bepaald dat appellante met ingang van 15 juli 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet ongeschikt was voor de maatstaf arbeid van gemiddeld acht uur per week. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid had gehanteerd.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een maatstaf arbeid van acht uur per week, terwijl de appellante feitelijk als accountmanager voor 37,5 uur per week had gewerkt. De Raad oordeelde dat de gegevens over de werkzaamheden die appellante vanuit huis had verricht onvoldoende aanknopingspunten boden voor een andere maatstaf arbeid. De Raad concludeerde dat appellante niet in staat was de maatgevende arbeid te verrichten en dat het hoger beroep slaagde. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit werden vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de uitkering en in de kosten van appellante.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste maatstaf arbeid bij de beoordeling van het recht op ziekengeld en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de kosten van de rechtsbijstand van appellante vastgesteld op € 3.006,-.