In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vaststelling van een invaliditeitspercentage van een ambtenaar, die een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en seksuele problematiek ervaart. De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Defensie, die de Minister van Defensie vertegenwoordigt, niet voldoende heeft aangetoond dat er geen causale relatie bestaat tussen de seksuele problematiek en de PTSS. De Raad heeft eerder, in een tussenuitspraak van 30 november 2017, al geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om een dergelijke relatie aan te nemen. De staatssecretaris had in een nieuw besluit van 8 februari 2018 de bezwaren van de betrokkene opnieuw ongegrond verklaard, maar de Raad heeft dit besluit vernietigd.
De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de indeling van de betrokkene in klasse 0 voor de seksuele functie niet houdbaar is. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene voldoet aan de criteria van klasse 2, wat betekent dat zijn invaliditeitspercentage met dienstverband moet worden vastgesteld op 28%. Dit percentage is gebaseerd op de anamnese, waaruit blijkt dat de betrokkene enkel lustbeleving ervaart met behulp van Cialis en incidenteel seksuele handelingen verricht. De Raad heeft het besluit van 8 juni 2015 herroepen voor zover het betreft de mate van invaliditeit met dienstverband en heeft zelf in de zaak voorzien door het invaliditeitspercentage vast te stellen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.