Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Met ingang van 13 juni 2007 is aan betrokkene als militair ontslag verleend
.Aansluitend heeft appellant als burger-ambtenaar gewerkt bij het ministerie van Defensie. Appellant heeft aanvaard dat betrokkene lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst. Bij besluit van 8 maart 2013 is hem met ingang van 23 augustus 2011 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 25%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft op 2 december 2014 een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeftappellant bij besluit van 8 juni 2015 de mate van invaliditeit met dienstverband per 21 november 2014 vastgesteld op 26%, met een bijzondere invaliditeitsverhoging van 5%
.Vastgesteld is dat sprake is van een eindtoestand. Het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene is bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
.Het nieuwe besluit is daarom, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.