ECLI:NL:CRVB:2017:4160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
17/5136 MPW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over invaliditeit met dienstverband en specifieke behandeling gericht op seksuele problematiek

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2017, met zaaknummer 17/5136 MPW-T, wordt het hoger beroep van de Minister van Defensie behandeld. De zaak betreft de invaliditeit van een militair die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn militaire dienst. De Raad oordeelt dat er sprake is van een specifieke behandeling gericht op seksuele problematiek, zoals vermeld in het PTSS protocol. De Minister had eerder een besluit genomen waarin de mate van invaliditeit werd vastgesteld, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat het onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad draagt de Minister op om de gebreken in het besluit van 20 september 2017 te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de betrokkene en de noodzaak van een adequate motivering van besluiten in het kader van het bestuursrecht.

Uitspraak

17/5136 MPW-T, 17/6441 MPW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 juni 2017, 16/9148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 30 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nieuw besluit van 20 september 2017 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is, na twee eerdere uitzendingen, van 12 september 2006 tot 2 november 2006 als militair uitgezonden geweest naar [land]
.Met ingang van 13 juni 2007 is aan betrokkene als militair ontslag verleend
.Aansluitend heeft appellant als burger-ambtenaar gewerkt bij het ministerie van Defensie. Appellant heeft aanvaard dat betrokkene lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst. Bij besluit van 8 maart 2013 is hem met ingang van 23 augustus 2011 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 25%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft op 2 december 2014 een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeftappellant bij besluit van 8 juni 2015 de mate van invaliditeit met dienstverband per 21 november 2014 vastgesteld op 26%, met een bijzondere invaliditeitsverhoging van 5%
.Vastgesteld is dat sprake is van een eindtoestand. Het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene is bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft
- voor zover hier van belang - ten aanzien van subrubriek 4 (seksuele functie) overwogen dat appellant sinds 2008 het middel Cialis gebruikt in verband met erectieklachten en er derhalve sprake is van structureel gebruik. Het gebruik van een middel tegen verlies aan functioneren op seksueel gebied is in dit geval op één lijn te stellen met een specifieke behandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat het standpunt van appellant dat geen sprake is van een specifieke behandeling geen stand houdt. Het beroep tegen indeling in klasse 0 is in zoverre gegrond. De rechtbank heeft het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de indeling van de beperkingen in subrubriek 4, vernietigd.
3.1.
Het hoger beroep van appellant strekt ertoe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 20 september 2017 (nader besluit) het bezwaar van betrokkene wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat een causale relatie tussen de geclaimde seksuele problematiek en de dienstverbandaandoening niet is aangetoond en dat de ontvangen gegevens van de huisarts er blijk van geven dat de erectiele disfunctie geen onderliggende psychische oorzaak heeft. De Raad zal dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in zijn beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of in dit geval sprake is van een specifieke behandeling gericht op seksuele problematiek als bedoeld in het PTSS protocol.
4.2.
In het PTSS Protocol is bij de subrubriek seksuele functie vermeld dat het gaat om nauwelijks objectiveerbare gegevens en dat alleen kan worden gescoord indien duidelijk blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, vat appellant het vereiste in het PTSS Protocol niet zo strikt op dat specifieke en gerichte behandeling door een seksuoloog moet hebben plaatsgevonden. Voldoende is reeds dat de seksuele problematiek door bijvoorbeeld de behandelend psychiater als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd en de behandeling zich daartoe uitstrekt. De voorwaarde van (daadwerkelijke) behandeling voor dit probleem kan in zijn algemeenheid niet als onredelijk worden aangemerkt (uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2870).
4.3.
In het kader van de herbeoordeling genoemd onder 1.2 heeft de verzekeringsarts onder meer kennis genomen van de verklaring van psychiater B.J. Berendsen van 6 januari 2015. In die verklaring is de medicamenteuze en de psychotherapeutische voorgeschiedenis weergegeven. Voorts is verklaard over het verloop van de behandeling in de periode april tot en met september 2014. Vervolgens heeft de psychiater geconcludeerd dat betrokkene sinds 2009 last heeft van herbelevingen, nachtmerries, verhoogde prikkelbaarheid, concentratieverlies, pseudo-hallucinaties, rij-angst en erectieproblemen passend bij PTSS. De klachten hebben niet of nauwelijks gereageerd op behandeling, wat duidt op een ernstige therapie-resistente vorm van PTSS met ernstige vermijding, die wordt gecompliceerd door decompensaties die optreden bij de gangbare trauma focused behandelingen. Onder het kopje beleid is vermeld dat betrokkene zal worden ingesteld op medicatie en aanvullende begeleiding door een SPV en vaktherapie. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts kennis genomen van de brief van de huisarts van 12 oktober 2015 waarin deze verklaart dat betrokkene wegens erectieklachten in het kader van PTSS sinds 2008 het middel Cialis gebruikt.
4.4.
Nu uit voorgaande verklaringen blijkt dat de behandelend psychiater de seksuele problematiek binnen de behandeling van de PTSS als afzonderlijk probleem heeft gesignaleerd, de behandeling zich daartoe mede uitstrekt en betrokkene daarnaast van de huisarts een middel krijgt voorgeschreven tegen verlies aan functioneren op seksueel gebied, kan naar het oordeel van de Raad niet worden gesteld dat geen sprake is van een specifieke behandeling gericht op seksuele problematiek door een professioneel deskundige als bedoeld in het PTSS protocol. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het standpunt van appellant dat geen sprake is van een specifieke behandeling geen stand kan houden.
4.5.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit is vernietigd komt voor bevestiging in aanmerking.
Het nader besluit van 20 september 2017
5.1.
Bij het nadere besluit heeft appellant herhaald dat geen sprake is van een specifieke behandeling en zich daarnaast op het standpunt gesteld dat een causale relatie tussen de geclaimde seksuele problematiek en de dienstverbandaandoening PTSS niet is aangetoond. Volgens appellant blijkt uit de gegevens van de huisarts dat de erectiele disfunctie geen psychische oorzaak heeft. Daarnaast was volgens appellant geen sprake van medicamenteuze behandeling op en rond de peildatum. Op de peildatum kan dus niet worden gesproken van beperkingen die zouden kunnen leiden tot een score ten aanzien van subrubriek 4. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de bijgevoegde rapportage van de bezwaarverzekeringsarts.
5.2.
Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat hij op basis van de nadere gegevens van de huisarts tot de conclusie is gekomen dat de klachten van betrokkene sporadisch waren, dat die door betrokkene niet als bezwarend werden ervaren en geen enkele relatie hadden met psychische klachten of aandoeningen. Nog los van het antwoord op de vraag of voorgaande conclusies getrokken kunnen worden uit de door de huisarts verstrekte gegevens, is duidelijk dat de bezwaarverzekeringsarts bij het vormen van zijn oordeel is voorbijgegaan aan de verklaring van psychiater Berendsen van 6 januari 2015 als weergegeven onder 4.3. Die verklaring bevat naar het oordeel van de Raad voldoende aanleiding om een causale relatie tussen de seksuele problematiek en PTSS aan te nemen. Bovendien is de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling of er sprake was van medicamenteuze behandeling op en rond de peildatum, uitgegaan van een onjuiste peildatum
.Het nieuwe besluit is daarom, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
5.3.
De Raad zal daarom met toepassing van artikel 8:51d van de Awb appellant opdragen de gebreken in het besluit van 20 september 2017 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt appellant op binnen dertien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 20 september 2017 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.E. Bon

HD