ECLI:NL:CRVB:2018:2686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
14/3525 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan bewijs van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren op [geboortedag] 1991, had op 13 februari 2012 een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag op 30 november 2012 afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of de appellant op zijn 17e/18e jaar beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De deskundige, die door de Raad was benoemd, heeft geen aanwijzingen gevonden voor beperkingen in de geestelijke gezondheid van de appellant in de relevante periode. De deskundige concludeerde dat er geen eenduidige diagnose kon worden gesteld en dat het niet mogelijk was om vast te stellen of de appellant beperkingen had die hem zouden uitsluiten van arbeid. De Raad oordeelt dat het risico van de laattijdige aanvraag voor rekening van de appellant komt, en bevestigt de afwijzing van de Wajong-aanvraag door het Uwv.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak voor aanvragers om voldoende bewijs te leveren van hun beperkingen op het moment van de aanvraag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14.3525 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 mei 2014, 13/4208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Ummels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.P.F. Arens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De door de Raad als deskundige benoemde psychiater J.J.D. Tilanus heeft op 7 september 2017 rapport uitgebracht.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1991, heeft op 13 februari 2012 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wajong). Appellant is op 13 maart 2012 gezien door een verzekeringsarts, die informatie heeft opgevraagd bij behandelaars van appellant en reden heeft gezien een psychiater te vragen appellant te onderzoeken en een rapport uit te brengen. Psychiater H. Kondakçi heeft appellant onderzocht en van zijn onderzoek verslag gedaan met een rapport van 5 november 2012. De verzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat bij appellant op de relevante momenten, het bereiken van de 17-jarige leeftijd op [geboortedag] 2008 en in het daarop volgende jaar, geen verminderde belastbaarheid tot het verrichten van arbeid kan worden vastgesteld. Bij besluit van 30 november 2012 heeft het Uwv op grond hiervan de aanvraag van appellant afgewezen.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 november 2012 en heeft dit onderbouwd met informatie van zijn GGZ-behandelaars. Deze informatie is door de verzekeringsarts beoordeeld en deze heeft daarin geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen. Bij besluit van 15 februari 2013 (bestreden besluit), aangevuld bij brief van
12 juli 2013, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 februari 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 9 juli 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en dit onderbouwd met een verslag van 31 december 2013 van een door i-psy verricht psychodiagnostisch onderzoek. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (onder andere de uitspraak van
6 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH5146) waaruit volgt dat bij een zogenoemde laattijdige aanvraag het aan de aanvrager is om gegevens naar voren te brengen ter ondersteuning van zijn aanvraag en voorts dat het risico dat niet kan worden vastgesteld wat de arbeidsmogelijkheden waren ten tijde van zijn 17-jarige leeftijd, voor rekening van appellant komt. De rechtbank heeft voldoende aanleiding gezien het standpunt van het Uwv te volgen dat van objectiveerbare beperkingen bij appellant op zijn 17e/18e jaar niet is gebleken.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en onder verwijzing naar door hem ingebrachte rapporten van psychiater M. Kazemier en psycholoog S.L.C. Leeuwenburgh geconcludeerd dat de onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig zijn geweest en dat uit de ingediende rapporten en medische informatie is komen vast te staan dat appellant ten tijde van zijn 17e/18e jaar beperkingen had voor het verrichten van arbeid, onder meer nu uit het rapport van psychiater Kazemier volgt dat bij appellant al van jongs af aan sprake is van een autisme spectrum stoornis en een lichte tot matig ernstige intellectuele ontwikkelingsstoornis. Volgens appellant heeft de rechtbank zijn beroep ten onrechte ongegrond verklaard.
3.2.
Het Uwv heeft gereageerd met rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en geconcludeerd tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht de aanvraag van appellant om in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat, uitgaande van de beschikbare gegevens, waaronder het expertise rapport van psychiater Kondakçi, niet kan worden vastgesteld of appellant op 17/18-jarige leeftijd als gevolg van ziekte of gebrek beperkt was voor het verrichten van werkzaamheden en dat daarom niet kan worden vastgesteld of appellant recht had op een uitkering voor jonggehandicapten.
4.2.
Gelet op de door beide partijen met rapporten onderbouwde standpunten, is de door de Raad benoemde psychiater gevraagd om appellant te onderzoeken en te beoordelen of en in welke mate appellant ten tijde van het bereiken van de 17-jarige leeftijd op [geboortedag] 2008 en gedurende het jaar daarna als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in zijn geestelijke gezondheidstoestand had en of hij in die periode als gevolg daarvan beperkingen had voor het verrichten van arbeid. De deskundige heeft bij zijn onderzoek geen psychiatrische symptomatologie geconstateerd. Hij heeft geconstateerd dat er bij appellant sprake is van een onduidelijke psychiatrische voorgeschiedenis met talloze diagnosen en pluriforme symptomatologie, zonder dat ooit sprake was van een specifiek psychiatrische behandeling of eenduidige diagnostiek. Appellant heeft een persoonlijkheid met ontwijkende, afhankelijke en dwangmatige trekken en er zijn aanwijzingen voor een motorische ticstoornis met in somatisch opzicht lage rugklachten/discopathie. Op basis van zijn onderzoek en bestudering van alle beschikbare rapporten en informatie heeft de deskundige geen aanwijzingen gevonden voor een stoornis in de impulsbeheersing bij appellant, geen aanwijzingen voor een angststoornis door middelengebruik, geen aanwijzingen voor hyperventilatie/paniek, en ook niet voor een depressie of voor verslavingsproblemen. Ook heeft de deskundige geen aanwijzingen gevonden voor een autisme spectrum stoornis of een angststoornis en ook geen aanwijzingen voor een verstandelijke beperking. De deskundige heeft op basis van zijn onderzoek niet kunnen uitsluiten dat bij appellant op enig moment sprake is geweest van een posttraumatische stressstoornis. De deskundige heeft gerapporteerd dat het niet is gelukt om een betrouwbaar beeld te krijgen van de psychiatrische toestand van appellant in de relevante periode van [geboortedag] 2008 tot [geboortedag] 2009, dat hij niet kan beoordelen of appellant als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in zijn gezondheidstoestand had in die periode en evenmin of appellant in die periode beperkingen had voor het verrichten van arbeid.
4.3.
Het Uwv heeft ter reactie een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd, die van mening is dat de conclusies van de deskundige helder zijn en het oordeel van het Uwv bevestigen. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd en dat onderbouwd met een reactie van psychiater Kazemier van 23 oktober 2017 op het rapport van de deskundige. Kazemier heeft herhaald dat op grond van zijn eigen onderzoek en van gegevens van een begeleidende neef en van de huisarts van appellant, blijkt dat appellant beperkingen heeft die passen in het autisme spectrum en die onder meer inhouden dat appellant beperkt is in de sociale communicatie en in zijn inlevingsvermogen en daarnaast dat hij overzicht mist waardoor plannen en structureren moeilijk is.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de motivering door de deskundige van zijn advies hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het op verzoek van de Raad uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van psychiater Kazemier is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze. De deskundige heeft overtuigend onderbouwd dat het niet mogelijk is om eenduidig vast te stellen of appellant beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek in de relevante periode en wat die beperkingen waren. Dat Kazemier op grond van deels dezelfde gegevens tot een ander oordeel is gekomen vormt geen reden de goed gemotiveerde visie van de deskundige niet te volgen.
4.5.
Hieruit volgt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat niet kan worden vastgesteld of appellant bij het bereiken van de
17-jarige leeftijd op [geboortedag] 2008 en in het jaar daaropvolgend, beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek in zijn vermogen om arbeid te verrichten, en dat het risico dat die vaststelling niet meer kan plaatsvinden, gelet op de laattijdigheid van de aanvraag, voor risico van appellant dient te komen. De aanvraag van appellant om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering is terecht door het Uwv afgewezen.
4.6.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.A.A. Traousis

OS