ECLI:NL:CRVB:2018:2677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/1887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 7 augustus 2012 ziek meldde met spanningsklachten en neurologische spierklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 5 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar. De rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 februari 2016. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en verwees naar een rapport van psychiater dr. H.L.S.M. Busard, dat volgens haar meer beperkingen zou aantonen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen onzorgvuldigheid in het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de medische informatie van de behandelend sector niet leidde tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren voldoende gemotiveerd en inzichtelijk. De Raad oordeelde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, passend waren voor appellante, en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen proceskosten vergoed dienden te worden.

Uitspraak

16.1887 WIA

Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 februari 2016, 15/391 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
H.J.A. Aerts, juridisch medewerker van advocaat mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, heeft zich als opvolgende gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster. Zij heeft zich op
7 augustus 2012 ziek gemeld met spanningsklachten. Tevens is sprake van neurologische spierklachten en rugklachten. Bij besluit van 4 juli 2014 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 5 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 30 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat de verzekeringsartsen onvolledig zijn geweest in hun onderzoek of dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de mogelijkheden en beperkingen van appellante op juiste wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2014 neergelegd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Appellante heeft verwezen naar een expertiserapport van psychiater dr. H.L.S.M. Busard van 12 april 2017. Verder is appellante van mening dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies haar belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellante met ingang van 5 augustus 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid toen minder dan 35% bedroeg. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of toen als gevolg van ziekte of gebrek meer beperkingen golden voor appellante dan het Uwv heeft aangenomen en of zij medisch in staat moet worden geacht de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te vervullen.
4.2.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Daartoe heeft de rechtbank terecht gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin is gemotiveerd en inzichtelijk is gemaakt wat de belastbaarheid is van appellante en waarom de medische informatie van de behandelend sector niet leidt tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 3 juni 2014 op basis van dossieronderzoek en bij appellante verricht lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat sprake is van klachten aan de onderrug en benigne fasciculaties (spierkrampen). De informatie van neuroloog drs. E.G. Gonera is voor de verzekeringsarts mede bepalend geweest voor de vaststelling van de beperkingen in de FML van 3 juni 2014. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek, aldus het rapport van 3 juni 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier, appellante gezien tijdens de hoorzitting en heeft de in bezwaar ingebrachte brief van neurochirurg drs. Simons van 8 december 2014 in zijn beoordeling betrokken. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts is terecht uitgegaan van de diagnose benigne fasciculaties en heeft in verband daarmee en gelet op de lage rugklachten op juiste wijze de voor appellante geldende beperkingen vastgelegd. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante geen medische informatie ingebracht die kan leiden tot een ander oordeel over de mate van belastbaarheid van appellante. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, omdat zij slecht slaapt door de spierkrampen en daardoor overdag vermoeidheidsklachten heeft. Deze stelling vindt echter geen steun in de medische stukken, zodat deze niet slaagt.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante het in 3.1 genoemde rapport van psychiater Busard ingebracht. Dit rapport leidt echter niet tot een ander oordeel over de voor appellante vastgestelde beperkingen op de datum in geding. Hiertoe wordt verwezen naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 15 mei 2017, waarin de bevindingen van Busard gemotiveerd zijn weerlegd. Daarin is allereerst geconstateerd dat appellante tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts noch in de bezwaar- en beroepsprocedure melding heeft gemaakt van psychische klachten en deze evenmin worden vermeld in de toen beschikbare medische stukken. Tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn er geen tekenen van psychopathologie waargenomen. Het psychologisch onderzoek van Busard heeft begin 2017 plaatsgevonden, terwijl de datum in geding
5 augustus 2014 is. Mede gelet op het feit dat appellante nimmer psychische problemen heeft geclaimd, is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uit te sluiten dat de situatie na de datum in geding is verslechterd. Verder wordt opgemerkt dat het gegeven dat Busard concludeert dat de persoonskenmerken van appellante richting cluster B zouden kunnen gaan, niet betekent dat er daarom belemmeringen zijn voor het verrichten van arbeid. Met deze persoonskenmerken heeft appellante immers diverse vormen van arbeid verricht. De psychodiagnostische vragenlijsten kunnen verder alleen de situatie van rond de datum van het onderzoek weergeven. Tot slot wordt te kennen gegeven dat gelet op de reeds aangenomen beperkingen, rekening is gehouden met een verminderde energetische belastbaarheid van appellante. Om die reden is er terecht geen urenbeperking aangenomen. Ook de reactie van Busard op het rapport van 15 mei 2017 bevat geen aanwijzingen dat de voor appellante vastgesteld belastbaarheid onjuist zou zijn.
4.4.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 wordt er geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend te achten. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben voldoende overtuigend gemotiveerd dat de bij de schatting geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.6.
Het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, wordt het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.I. van der Kris en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

CVG