ECLI:NL:CRVB:2018:2673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
14/4532 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering na medische en arbeidskundige evaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de geschiktheid van appellant voor loongerelateerde WGA-uitkering werd beoordeeld. Appellant, die als verftechnicus werkte, meldde zich ziek na een val op zijn werk op 11 juli 2008. Per 8 juli 2011 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 64,33% per 4 april 2013, maar verlaagde dit later naar 60,42% na een bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de neuroloog A.H.C. Geerlings als deskundige werd ingeschakeld. Geerlings concludeerde dat appellant beperkingen vertoonde, maar dat het gebruik van krukken en een scootmobiel niet noodzakelijk was. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies, ondanks de bezwaren van appellant. De deskundige had adequaat onderzoek verricht en zijn rapport was consistent en inzichtelijk. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische en arbeidskundige evaluatie van appellant correct was uitgevoerd.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de rol van de Raad in het volgen van onafhankelijke deskundigen, mits hun motivering overtuigend is. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14.4532 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 juli 2014, 13/1883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. Brugman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brugman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Nieuwburg.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft de neuroloog A.H.C. Geerlings als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Op 19 april 2016 heeft Geerlings rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport en op een nader rapport van Geerlings van
27 februari 2017, alsmede op elkaars reacties. Ook hebben partijen nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 20 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door J.G.J Seeboldt. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als verftechnicus toen hij zich op 11 juli 2008 ziek meldde na een val op zijn werk. Per 8 juli 2011 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 16 april 2013 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van de WIA-uitkering van appellant per 4 april 2013 vastgesteld op 64,33%.
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2013 ongegrond verklaard, onder vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 april 2013 op 60,42%. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2013 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 september 2013 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv adequaat heeft gereageerd op het door appellant ingebrachte rapport van de verzekeringsarts E.C. van der Eijk van 25 februari 2014. Het Uwv heeft de door Van der Eijk geadviseerde beperkingen voor een deel opgenomen in een nieuw opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2014, en gemotiveerd aangegeven waarom niet alle beperkingen worden overgenomen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 mei 2014 is voldoende gemotiveerd dat appellant, uitgaande van die FML, in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met het rapport van verzekeringsarts Van der Eijk van
25 februari 2014. Appellant heeft een aanvullend rapport van Van der Eijk, gedateerd
19 augustus 2014, ingezonden, waarin deze stelt dat zwaardere beperkingen dienen te worden aangenomen op de aspecten dragen/tillen, lopen en verhoogd persoonlijk risico. Daarbij is uitgegaan van het feit dat appellant bij het lopen gebruikmaakt van krukken. Ook acht Van der Eijk appellant ongeschikt voor nachtarbeid. Daarnaast is appellant van oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 augustus 2014 is onder meer gesteld dat er geen objectieve medische noodzaak is voor het gebruik van krukken en een scootmobiel.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Om meer inzicht te krijgen in de beperkingen van appellant is de neuroloog Geerlings als deskundige benoemd om de Raad van verslag en advies te dienen. In zijn rapport van
19 april 2016, en zijn nadere reactie van 27 februari 2017, heeft Geerlings zijn conclusies verwoord. Er is sprake van atrofie in het linker bovenbeen, een Carpaal Tunnel Syndroom rechts en mogelijk ook links, en een obstructief apneu-syndroom. Ook lijdt appellant regelmatig aan migraine. Er zijn geen motorische afwijkingen in het gebruik van het linkerbeen. Het gebruik van krukken en een scootmobiel is niet noodzakelijk als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte of gebrek. Werken in de nabijheid van gevaarlijke machines of op hoogte is niet mogelijk omdat appellant onverwachts in slaap kan vallen. Nader onderzoek naar de oorzaak van het in slaap vallen zou kunnen plaatsvinden in een slaapcentrum, hoewel een dergelijk onderzoek waarschijnlijk geen eenduidig antwoord zal opleveren. De FML van 6 mei 2014 dient te worden aangevuld met beperkingen op de aspecten vasthouden van de aandacht en op traplopen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In zijn rapport van 10 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de deskundige aldus geïnterpreteerd dat de waakzaamheid van appellant beperkt is, zodat er beperkingen nodig zijn op de aspecten persoonlijk risico en traplopen. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 juni 2017 de geselecteerde functies (transportplanner, productieplanner, wikkelaar) nogmaals bezien, en geconcludeerd dat in die functies geen sprake is van een groot persoonlijk risico en traplopen geen onderdeel van die functies uitmaakt, anders dan incidenteel voor werkoverleg en werkpauzes. Nachtarbeid komt in de functies niet voor. Met deze nadere medische en arbeidskundige onderbouwing heeft het Uwv voldoende, rekening houdend met het standpunt van de deskundige, de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies gemotiveerd. Dat het rapport van de deskundige afwijkt van de opvatting van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook overigens geven de bezwaren van appellant tegen het rapport van de deskundige daartoe geen aanleiding. De in hoger beroep ingebrachte informatie over de cardiologische klachten van appellant dateert van geruime tijd na de datum in geding en is voldoende besproken in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2017.
4.4.
Appellant claimt ook meer beperkingen omdat hij plotseling in slaap kan vallen en met krukken loopt. De deskundige heeft echter geoordeeld dat het lopen met krukken geen objectiveerbaar gevolg is van ziekte of gebrek. Dat de fysiotherapeut van appellant hem heeft geadviseerd krukken te gebruiken en dat de behandelend neuroloog stelt dat appellant zich veiliger voelt bij het lopen met een kruk kan deze relatie met ziekte of gebrek ook niet onderbouwen. Dat de knieklachten moeilijk medisch objectiveerbaar zijn blijkt verder bijvoorbeeld ook uit de brief van de fysiotherapeut van 4 oktober 2011 en de brief van de huisarts van 25 oktober 2012. Eenzelfde oordeel geldt voor het plotseling in slaap vallen van appellant. Een medische objectiveerbare oorzaak hiervoor is door de behandelaars niet vastgesteld. In de recente brief van de neuroloog T.M. van den Berg van 17 april 2018 wordt (weer) gesteld dat een onderzoek in een gespecialiseerd slaapcentrum eventueel een oorzaak zou kunnen aanwijzen.
4.5.
Het bestreden besluit is, gelet op wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, op goede gronden genomen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.J. Schaap en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox
SSa