ECLI:NL:CRVB:2018:2669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/4719 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv over zijn WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die zich op 13 februari 2013 ziek meldde wegens psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had voor het verrichten van arbeid, maar dat hij geschikt was voor bepaalde functies. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige, die de medische situatie van appellant had onderzocht en de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bevestigde. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige had gevolgd, omdat hij niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen gemotiveerde betwisting van het deskundigenrapport bevatte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had verricht en de conclusies overtuigend waren gemotiveerd. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen en concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgehouden medisch geschikt waren.

Uitspraak

16.4719 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 juni 2016, 15/5303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van de Weerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Weerd en zijn IQ Coach T.V. Zuidema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als skills servicedeskmedewerker voor 40 uur per week. Vanuit een situatie dat appellant een werkloosheidsuitkering ontving, heeft hij zich op 13 februari 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Op 30 oktober 2014 heeft appellant een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Een verzekeringsarts heeft appellant op 11 november 2014 onderzocht en de informatie van de behandelend psychiater bestudeerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van een matige depressieve episode, een al lange tijd aanwezige stoornis in de impulsbeheersing en een posttraumatische stress stoornis (PTSS). In verband met deze stoornissen heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid. Appellant is aangewezen op niet stresserende werkzaamheden, waarbij met name conflicten en verantwoordelijkheid dienen te worden vermeden. Gezien de combinatie van aandoeningen is er sprake van een reëel te achten vermoeidheid bij appellant, zodat een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week wordt aangenomen. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2014. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige appellant ongeschikt geacht voor het eigen werk, maar geschikt voor passende functies. Bij besluit van 16 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 februari 2015 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62,90%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2014 is bij beslissing op bezwaar van 6 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en informatie van psychotherapeut M.I.J. Muizer bij zijn onderzoek betrokken. Uit die informatie blijkt dat diagnostisch onderzoek heeft uitgewezen dat bij appellant, naast de depressieve stoornis en PTSS, tevens sprake is van de stoornis van Asperger. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat verband te kennen gegeven dat het accent van de beperkingen ligt bij het sociaal functioneren van appellant. Om die reden is de FML op 11 juni 2015 op een aantal aspecten gewijzigd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 25 juni 2015 vastgesteld dat slechts twee van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant en hij heeft om die reden één functie bijgeduid. Het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 63,06%.
2.1.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank psychiater I.V.J. van der Drift benoemd als deskundige en hem verzocht een medisch onderzoek te verrichten. De deskundige heeft zich blijkens zijn rapport van 13 februari 2016, op basis van eigen onderzoek, informatie van behandelend psychiater M. Sieval van 27 januari 2016 en bestudering van de beschikbare medische gegevens, kunnen vinden in de door het Uwv vastgestelde FML van 11 juni 2015. Op de datum in geding van 11 februari 2015 is volgens de deskundige bij appellant sprake van beperkingen op basis van de bij hem – reeds door de verzekeringsartsen en de behandelaars – geconstateerde depressieve stoornis, PTSS, stoornis van Asperger en problemen met de impulsbeheersing. In reactie op een aantal kritische kanttekeningen van de zijde van appellant op het deskundigenrapport van 13 februari 2016, heeft de deskundige op 28 april 2016 te kennen gegeven geen aanleiding te zien om tot een ander oordeel te komen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn conclusies, omdat deze door hem afdoende gemotiveerd zijn. Het door de deskundige uitgebrachte rapport geeft volgens de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Verder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust omdat het Uwv gemotiveerd heeft uiteengezet dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige heeft gevolgd, omdat hij vanwege zijn chronische (psychiatrische) aandoeningen geheel niet in staat is arbeid te verrichten. De deskundige heeft appellant slechts één keer gezien en om die reden had de rechtbank meer waarde moeten toekennen aan de informatie van de behandelaars van appellant. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt diverse medische gegevens ingebracht, waaronder een deskundigenrapport van psychiater C. Verburg en bedrijfsarts S.J. Hoitinga van 15 augustus 2017.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. De conclusies van de deskundige berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellant beschikbare medische informatie. Informatie van de behandelend psychiater is op verzoek van de deskundige ingebracht en betrokken bij het oordeel over de belastbaarheid van appellant. De diagnoses die door de behandelend psychiater zijn vastgesteld zijn door de deskundige erkend. Vervolgens is inzichtelijk gemaakt welke beperkingen appellant op de datum in geding van 11 februari 2015 had. Deze beperkingen komen overeen met de door het Uwv vastgestelde beperkingen.
4.3.
De medische informatie die door appellant in hoger beroep is ingebracht bevat geen gemotiveerde betwisting van de juistheid van het deskundigenrapport. Die informatie bevat in hoofdzaak gegevens over de behandeling en de medische toestand van appellant van na de datum in geding. Uit die informatie blijkt dat appellant vanaf mei 2016, dus na de datum in geding, bekend is met wegrakingen, waarover de neuroloog in mei 2017 heeft geconcludeerd dat sprake is van een verdenking van psychogene epileptisch gelijkende aanvallen. Dat een adviserend geneeskundige in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) appellant met ingang van 13 juni 2016 en 9 oktober 2017 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, betekent niet dat daarom het rapport van de deskundige niet kan worden gevolgd. Nog daargelaten dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in het kader van de WSNP verschilt van die van de Wet WIA, is op deze data al sprake van een verslechtering van de medische toestand van appellant. Ook appellant erkent dat zijn medische situatie is verslechterd, getuige is de op 28 mei 2016 bij het Uwv ingediende melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Het beroep op het onder 3.1 vermelde rapport van Verburg en Hoitinga leidt niet tot een ander oordeel. Uit dat rapport blijkt dat er een onderzoek is verricht naar de medische toestand van appellant op de datum in geding en op 28 mei 2016. Er is vervolgens één FML opgesteld voor beide data, waarin meer beperkingen zijn opgenomen dan in de FML van het Uwv. Ook in dat rapport zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het deskundigenrapport van Van der Drift neergelegde zienswijze. Verder wordt van belang geacht dat de datum waarop Van der Drift appellant heeft onderzocht (14 januari 2016) dichter bij de datum in geding ligt dan de datum waarop Verburg appellant heeft onderzocht (10 juli 2017). Op die laatste datum was ook de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid al gedaan.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, ziet de Raad geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Het onder 4.1 tot en met 4.6 overwogene leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.I. van der Kris en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

CVG