Uit 4.1 en 4.3 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen zonder dat sprake is van een benadelingsbedrag. Het college is daarom gehouden met toepassing van artikel 18a, derde en vierde lid, van de WWB een bestraffende sanctie op te leggen. Ingevolge artikel 18a, derde lid, van de WWB, ongewijzigd overgenomen in
artikel 18a, eerste lid, van de PW, legt het college, indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het plegen van de gedraging was dat € 3.350,-. Op grond van het op 1 januari 2017 ingevoerde artikel 2a,
elfde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, geldt als uitgangspunt dat als een overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, de boete wordt vastgesteld op € 150,-, tenzij een afwijkend bedrag noodzakelijk is voor een evenredige boete. Op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht worden bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast. Dat betekent dat artikel 2a, elfde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten van toepassing is. Een uitzondering als daar bedoeld, die een afwijking naar boven of naar beneden noodzakelijk maakt, doet zich hier niet voor. Daarbij is van belang dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het college niet heeft aangetoond dat sprake is van grove schuld. Appellant heeft evenmin aangetoond dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dat betekent dat de boete moet worden vastgesteld op € 150,-. Deze boete is passend en geboden. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft wegens strijd met artikel 18a, eerste en tweede lid, van de WWB. Het besluit van 30 juni 2014 zal worden herroepen voor zover het de hoogte van de boete betreft en de boete wordt vastgesteld op € 150,-.