In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten. Appellant, die sinds 2001 arbeidsongeschikt is door rechterenkelklachten, oogklachten en psychische problematiek, heeft in 2014 een melding van verslechterde gezondheid gedaan. Het Uwv heeft echter besloten dat de uitkering niet verhoogd wordt, omdat er geen toename van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar is vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen objectieve gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen dat zijn klachten zijn toegenomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft afgezien van een arbeidskundig onderzoek per 15 mei 2012, omdat de arbeidsongeschiktheid niet is toegenomen. De Raad veroordeelt het Uwv wel in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.004,- bedragen.