ECLI:NL:CRVB:2018:2601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
16/6258 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afkeuring van de verantwoording van een persoonsgebonden budget door het zorgkantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 augustus 2016, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van € 8.868,01 voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een verantwoordingsformulier ingediend voor de eerste helft van 2014. Het zorgkantoor keurde deze verantwoording echter af, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verleende zorg als begeleiding kon worden aangemerkt volgens de geldende regelgeving.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het zorgkantoor had de verantwoording afgekeurd op basis van het ontbreken van urenspecificaties en een toelichting op de zorg. De rechtbank had deze afkeuring bevestigd, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de door de zorgverlener verleende zorg niet kon worden aangemerkt als begeleiding in de zin van de AWBZ, omdat de zorg niet voldoende duidelijk was omschreven in de beschikbare stukken.

De Raad concludeert dat het zorgkantoor terecht de verantwoording heeft afgekeurd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 22 augustus 2018.

Uitspraak

16/6258 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 augustus 2016, 15/6328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M.P.M. Adank, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Namens appellante zijn
mr. Adank en A. Caglar verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 8.868,01 voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Appellante heeft een verantwoordingsformulier over de eerste helft van 2014 ingediend bij het zorgkantoor. Hierop is vermeld dat € 4.950,- is besteed aan zorgverlener [zorgverlener] voor de functie begeleiding.
1.3.
Op 2 mei 2015 heeft het zorgkantoor de verantwoording over de eerste helft van 2014 afgekeurd. Het hiertegen gerichte bezwaar van appellante heeft het zorgkantoor bij besluit van 22 oktober 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.6.9 van de Rsa omdat urenspecificaties en een toelichting op de zorg ontbreken. Daarom heeft het zorgkantoor de verantwoording over de eerste helft van 2014 mogen afkeuren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of appellante haar pgb over de eerste helft van 2014 heeft besteed aan AWBZ-zorg.
4.2.
Met het zorgkantoor is de Raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de door [zorgverlener] verleende zorg kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Uit de beschikbare stukken, waaronder het zorgplan van 2 januari 2014, wordt onvoldoende duidelijk hoe de zorg aan appellante werd vormgegeven en wat de werkwijze van de zorgverlener concreet inhield. Met de toelichting ter zitting is deze onduidelijkheid niet weggenomen.
4.3.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de door [zorgverlener] verleende zorg kan worden aangemerkt als zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j of k, van de Rsa. Het zorgkantoor heeft de verantwoording over de eerste helft van 2014 daarom terecht afgekeurd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S.L. Alves

KS