Uitspraak
17.4810 AWBZ
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.G. Groen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. om zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 15 juli 2014 tot en met 31 december 2014 op nihil vast te stellen en het reeds uitgekeerde bedrag van € 12.061,64 terug te vorderen. Het zorgkantoor stelde dat appellant niet voldeed aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn, en dat de verantwoording van de besteding van het pgb niet aan de eisen voldeed.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in zijn verantwoording had aangegeven dat hij een bedrag had betaald aan een zorgverlener voor verleende zorg, maar dat de zorg die was verantwoord niet volledig voldeed aan de eisen van de Regeling subsidies AWBZ. De Raad oordeelde dat het zorgkantoor terecht had besloten het pgb op nihil vast te stellen, omdat appellant niet voldoende had aangetoond dat de bestedingen aan AWBZ-zorg waren gedaan. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt, ook als deze door een derde, zoals een bewindvoerder, wordt beheerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van het pgb niet onredelijk was. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals zijn kwetsbare positie, waren niet voldoende om de beslissing van het zorgkantoor te weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.