ECLI:NL:CRVB:2018:2599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
16/7153 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 15.273,- ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor had echter vastgesteld dat appellante niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb had voldaan, omdat zij haar zorgverleners contant had betaald, wat in strijd is met de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Hierdoor werd het pgb op € 0,- vastgesteld en werd het bedrag teruggevorderd.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voegde daaraan toe dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar zou hebben, gezien haar financiële situatie. De Raad oordeelde echter dat appellante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Zorgkantoor terecht tot terugvordering was overgegaan, aangezien appellante op de hoogte was van de verplichtingen en deze niet had nageleefd.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.

Uitspraak

16/7153 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 oktober 2016, 15/6206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sietsma hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sietsma. Ook zijn verschenen haar zus [naam zus] en haar moeder
[naam moeder] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2013 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 15.273,- voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluit van 15 april 2015 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante voor het jaar 2013 vastgesteld op € 0,- en bepaald dat appellante € 15.273,- dient terug te betalen.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2015 ongegrond verklaard. Volgens het Zorgkantoor heeft appellante niet voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Appellante heeft in strijd met de Rsa haar zorgverleners contant betaald. Ook kan niet alle verleende zorg worden aangemerkt als AWBZ-zorg. Er is geen aanleiding om het pgb niet lager vast te stellen of om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb van appellante lager vast te stellen en van haar terug te vorderen. Vast staat dat appellante haar zorgverleners in 2013 niet giraal heeft betaald. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. De omstandigheid dat het Zorgkantoor de verantwoording van het pgb in het verleden wel heeft goedgekeurd, maakt niet dat appellante er op mocht vertrouwen dat een intensieve controle van de verantwoording tot dezelfde uitkomst zou leiden. De rechtbank heeft zich verenigd met de door het Zorgkantoor gemaakte belangenafweging.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij het pgb met de overgelegde verantwoordingsstukken genoegzaam heeft verantwoord. Appellante mocht er op vertrouwen dat het Zorgkantoor de verantwoording van het pgb zou goedkeuren, omdat het Zorgkantoor het pgb in voorgaande jaren, waarin appellante op dezelfde wijze heeft gehandeld, wel heeft goedgekeurd. Verder leidt de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen voor appellante, omdat zij onvoldoende inkomen heeft waaruit zij het terug te betalen bedrag kan voldoen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. Het betoog van appellante dat zij niet wist dat zij haar zorgverleners niet contant mocht betalen, slaagt niet. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft het Zorgkantoor haar meerdere keren, waaronder bij de besluiten waarin het pgb aan appellante is verleend, gewezen op de verplichting om haar zorgverleners giraal te betalen, zodat appellante dit had kunnen en behoren te weten.
4.4.
De grond dat appellante het teruggevorderde bedrag gelet op haar inkomsten nooit kan voldoen, leidt niet tot het oordeel dat het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Daarbij is van belang dat het Zorgkantoor bij de inning of invordering van de geldschuld rekening moet houden met de bescherming van de beslagvrije voet.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S.L. Alvers

CVG