ECLI:NL:CRVB:2018:2599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget wegens niet-naleving van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 15.273,- ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor had echter vastgesteld dat appellante niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb had voldaan, omdat zij haar zorgverleners contant had betaald, wat in strijd is met de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Hierdoor werd het pgb op € 0,- vastgesteld en werd het bedrag teruggevorderd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voegde daaraan toe dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar zou hebben, gezien haar financiële situatie. De Raad oordeelde echter dat appellante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Zorgkantoor terecht tot terugvordering was overgegaan, aangezien appellante op de hoogte was van de verplichtingen en deze niet had nageleefd.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.