Uitspraak
17.2684 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is opgelegd aan appellante, een B.V., wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer die arbeidsongeschikt was geraakt na een bedrijfsongeval. De werknemer was sinds 12 juli 2010 in dienst van appellante en viel op 15 juli 2013 uit. Het Uwv concludeerde dat appellante niet tijdig het tweede spoor van re-integratie had ingezet, ondanks dat er geen medische eindsituatie was vastgesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 25 juli 2018 heeft appellante haar standpunten herhaald, waarbij zij stelde dat er ten tijde van de beoordeling door de bedrijfsarts nog een redelijke verwachting was dat de werknemer zou kunnen terugkeren in zijn functie. Het Uwv daarentegen bepleitte bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad benadrukte dat de werkgever in de eerste plaats moet proberen de werknemer in zijn eigen functie te re-integreren, en pas daarna naar ander passend werk moet kijken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.