ECLI:NL:CRVB:2018:2589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor andere functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die eerder als verkoopmedewerker werkte, had zich op 11 februari 2014 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar op 12 januari 2016 medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing op 19 april 2016. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waaronder dat zij door haar ernstige depressie niet in staat was om 20 tot 25 uur per week te werken. Ze betwistte de motivering van de verzekeringsarts en vroeg om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom appellante niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad volgde de eerdere oordelen en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de beperkingen van appellante zou onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat appellante in staat was de geduide functies te verrichten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.