Uitspraak
13 februari 2017, 16/4031 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
M. Euser.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 22 juli 2010 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant werkzaamheden verrichtte bij een autobedrijf, heeft de Sociale Dienst Drechtsteden een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte waarnemingen bij het autobedrijf, waaruit bleek dat appellant regelmatig aanwezig was tijdens reguliere arbeidstijden. De fraudepreventiemedewerkers hebben vastgesteld dat appellant op verschillende momenten bij het autobedrijf arriveerde en dat zijn auto daar geparkeerd stond.
Op basis van deze bevindingen heeft het bestuur op 16 februari 2016 besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestuur heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat hij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de aanwezigheid van appellant in het autobedrijf tijdens reguliere arbeidstijden voldoende bewijs levert voor de veronderstelling dat hij daar werkzaamheden heeft verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.