ECLI:NL:CRVB:2018:2548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- I.G.A.H. Toma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant had zich op 26 mei 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) door het Uwv, werd vastgesteld dat appellant per 26 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv op goede gronden hebben geoordeeld dat appellant in staat was om ten minste een van de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische stukken of gronden heeft ingediend die zijn stelling onderbouwen dat zijn situatie is verslechterd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld en dat de geduide functies passend waren.
De Raad heeft ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat de noodzakelijke twijfel ontbrak. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.