ECLI:NL:CRVB:2018:2547
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en de rol van maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 3 maart 2014 ziek meldde met psychische klachten en fysieke klachten. Appellante ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en werd door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv stelde echter vast dat appellante per 20 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Limburg bevestigde het standpunt van het Uwv.
In hoger beroep heeft appellante alleen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit aangevochten, waarbij zij stelde dat de maatman de voltijds werkende productiemedewerker is en dat er meer beperkingen gelden dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv heeft in hoger beroep zijn standpunt gewijzigd en bevestigd dat de laatst verrichte arbeid als productiemedewerker de maatgevende arbeid is. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking.
De Raad heeft uiteindelijk het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,- en het griffierecht van € 124,- moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de criteria voor het recht op ziekengeld en de rol van maatgevende arbeid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.