ECLI:NL:CRVB:2018:2530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
16/4780 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheid

Op 15 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende het recht op ziekengeld van betrokkene, die zich op 11 november 2013 ziek had gemeld met psychische klachten. De Raad heeft de eerdere besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld, waarin werd vastgesteld dat betrokkene per 11 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat betrokkene meer dan 65% van zijn loon kon verdienen in andere functies dan zijn laatst uitgeoefende arbeid als medewerker groenvoorziening.

In de procedure heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van betrokkene tegen het besluit van het UWV gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat het UWV een verkeerde arbeidsmaatstaf zou hebben gehanteerd. Het UWV heeft echter in hoger beroep betwist dat zij een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en heeft de Raad verzocht om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en dat er geen wijziging was in de medische situatie van betrokkene. De Raad oordeelde dat betrokkene nog steeds geschikt was voor ten minste een van de eerder geselecteerde functies, waaronder de functie van productiemedewerker industrie. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van het UWV slaagt, de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen en bevestigt dat de maatstaf voor het recht op ziekengeld niet alleen gebaseerd is op de laatst uitgeoefende arbeid, maar ook op de geschiktheid voor andere functies.

Uitspraak

16.4780 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van 17 maart 2016 en de uitspraak van 9 juni 2016 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15/5496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker groenvoorziening. Betrokkene heeft zich op 11 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Appellant heeft betrokkene in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 6 november 2014 vastgesteld dat betrokkene per
11 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Betrokkene werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als medewerker groenvoorziening, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Appellant heeft betrokkene met ingang van 11 december 2014 weer in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Betrokkene heeft zich met ingang van 24 maart 2015 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 2 juni 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft betrokkene geschikt geacht voor tenminste een van de in 2014 in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 2 juni 2015 vastgesteld dat betrokkene per 24 maart 2015 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft appellant bij besluit van 17 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant een verkeerde arbeidsmaatstaf heeft gehanteerd door slechts te toetsen of een van de eerder geselecteerde functies passend is voor betrokkene.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betwist een onjuiste maatstaf te hebben gehanteerd voor de beoordeling of betrokkene met ingang van 24 maart 2015 recht heeft op ziekengeld.
3.2.
Betrokkene schaart zich achter het oordeel van de rechtbank en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225, heeft geoordeeld lijdt deze regel in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant bij het bestreden besluit een onjuiste arbeidsmaatstaf heeft gehanteerd.
4.2.
Er is geen aanleiding te oordelen dat het bestreden besluit anderszins onjuist is. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek gedaan, hebben betrokkene op het spreekuur en bij de hoorzitting gezien en de gegevens van de EZWb bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat er geen wijziging was in de medische situatie van betrokkene en dat hij nog altijd geschikt was voor ten minste een van de eerder geselecteerde functies, namelijk de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Van andere medische gegevens dan die bekend waren bij de EZWb, is niet gebleken, zodat er geen aanleiding is het standpunt van de verzekeringsartsen van appellant niet te volgen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. De tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak moeten worden vernietigd en het beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018.