ECLI:NL:CRVB:2018:2527
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die na een bedrijfsongeval in 2001 arbeidsongeschikt is geraakt. Appellant was werkzaam als machinebediende/heftruckchauffeur en heeft na een val van vier meter hoogte een uitkering op grond van de WAO ontvangen. In 2014 heeft het Uwv een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid uitgevoerd, waarbij appellant op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor 46,80% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant recht heeft op een WAO-uitkering van 45 tot 55%.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten niet goed zijn ingeschat. Hij verwijst naar rapporten van deskundigen die zijn klachten onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv bevestigd, waarbij zij concludeert dat de medische onderzoeken adequaat zijn geweest en dat de FML correct is vastgesteld. De Raad oordeelt dat de door appellant ingebrachte rapporten geen aanleiding geven voor een ander oordeel, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.