ECLI:NL:CRVB:2018:2526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- A.I. van der Kris
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Uwv tot opleggen van maatregel wegens onvoldoende sollicitaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), had bezwaar gemaakt tegen een maatregel van 100% verlaging van zijn uitkering, opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens onvoldoende sollicitaties. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had in eerdere besluiten al maatregelen opgelegd wegens onvoldoende sollicitaties in verschillende periodes.
De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep dezelfde gronden aanvoerde als in eerdere procedures, en dat zijn argumenten niet nieuw waren. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant niet op de juiste wijze had voldaan aan de sollicitatieplicht en dat het Uwv bevoegd was om de maatregel op te leggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over gezondheidsklachten en de gevolgen daarvan voor zijn sollicitatieverplichtingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan.