ECLI:NL:CRVB:2018:2526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
16/4392 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Uwv tot opleggen van maatregel wegens onvoldoende sollicitaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), had bezwaar gemaakt tegen een maatregel van 100% verlaging van zijn uitkering, opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens onvoldoende sollicitaties. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had in eerdere besluiten al maatregelen opgelegd wegens onvoldoende sollicitaties in verschillende periodes.

De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep dezelfde gronden aanvoerde als in eerdere procedures, en dat zijn argumenten niet nieuw waren. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant niet op de juiste wijze had voldaan aan de sollicitatieplicht en dat het Uwv bevoegd was om de maatregel op te leggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over gezondheidsklachten en de gevolgen daarvan voor zijn sollicitatieverplichtingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

16.4392 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2016, 15/4854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 4 juli 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Omdat appellant volgens het Uwv onvoldoende heeft gesolliciteerd gedurende de periode van 23 juli 2014 tot en met 19 augustus 2014 en de periode van 20 augustus 2014 tot en met 16 september 2014, heeft
het Uwv maatregelen opgelegd inhoudende een verlaging van de WW-uitkering van 25% vanaf 1 september 2014 voor de duur van vier maanden en een verlaging van 37,5% vanaf 29 september 2014 voor de duur van vier maanden. De besluiten waarin dit is neergelegd staan in rechte vast.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het Uwv met ingang van 19 januari 2015 weer een maatregel opgelegd voor de duur van vier maanden, omdat appellant onvoldoende heeft gesolliciteerd gedurende de periode van 11 december 2014 tot en met 7 januari 2015, inhoudende een verlaging van de WW-uitkering van 100%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 januari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Niet in geschil is volgens de rechtbank dat de adviseur werk appellant heeft verzocht over de periode van 11 december 2014 tot en met
7 januari 2015 minimaal vier concrete, verifieerbare sollicitaties aan te leveren. De rechtbank stelt voorop dat appellant niet op de voorgeschreven wijze, namelijk via de werkmap, de informatie heeft aangeleverd. Echter, ook uitgaande van de door appellant overgelegde formulieren heeft hij te weinig sollicitaties verricht. De stelling van appellant dat hij pas in week 42 van deze plicht op de hoogte is gesteld, doet daar niet aan af. De onderhavige sollicitatieperiode is ver daarna gelegen, zodat appellant op de hoogte moet zijn geweest van de plicht om vier sollicitaties te verrichten en deze allemaal te registreren in de werkmap.
Appellant heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in de in geding zijnde periode door ziekte niet in staat was te solliciteren. Appellant heeft dan ook de in artikel 24, eerste lid, onder b, ten eerste, van de WW neergelegde sollicitatieplicht geschonden. Ook de beroepsgrond van appellant dat het Uwv een buitenproportioneel hoge maatregel heeft opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Onder verwijzing naar de artikelen 2, eerste lid, onder c, 6, eerste lid, onder a en 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregel maatregelen UWV, was het Uwv bevoegd om een maatregel van 100% op te leggen. Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een maatregel.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden als in beroep ingediend en heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij sinds juli 2014 gezondheidsklachten heeft waardoor hij niet kan voldoen aan de sollicitatieverplichtingen. Door zijn persoonlijke omstandigheden zijn er daarnaast dringende redenen op grond waarvan het Uwv gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 27,
achtste lid, van de WW af te zien van het opleggen van een maatregel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de onderdelen 4 en 8.2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Niet in geschil is dat appellant over de periode van 11 december 2014 tot en met 7 januari 2015 onvoldoende sollicitaties heeft overgelegd. De rechtbank heeft gemotiveerd dat het Uwv bevoegd was om een maatregel van 100% op te leggen. Appellant heeft geen stukken ingediend die zijn standpunt onderbouwen. De rechtbank heeft ook deze beroepsgrond gemotiveerd ongegrond verklaard. Ook voor het beroep van appellant op dringende redenen om af te zien van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Tot op heden heeft appellant geen stukken ingediend waaruit blijkt dat er sprake is van financiële en sociale gevolgen van de maatregel die tot onaanvaardbare consequenties leiden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.A.A. Traousis

LO