ECLI:NL:CRVB:2018:2515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had op 15 april 2010 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij zij aangaf alleenstaand te zijn en met haar neef, [X], te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht kende haar bijstand toe, maar startte later een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand. Tijdens een huisbezoek op 23 april 2015 bleek dat appellante sinds de aanvraag een gezamenlijke huishouding voerde met [X], wat zij niet had gemeld. Het college trok de bijstand in en vorderde de onterecht ontvangen bijstand terug, wat leidde tot de onderhavige procedure.
De Raad oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van haar woonsituatie en dat zij hulp had gekregen bij het invullen van het aanvraagformulier. De Raad oordeelde echter dat de inlichtingenverplichting objectief is en dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het verstrekken van de juiste informatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.