ECLI:NL:CRVB:2018:25

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
16/4332 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding voor aanschaf auto op basis van Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942 en erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een verzoek ingediend voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto met automatische transmissie. Dit verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat appellante in staat werd geacht om gebruik te maken van een taxi. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na beroep van appellante, die werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

Tijdens de zitting op 2 november 2017 werd duidelijk dat appellante geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar dat zij wel in staat wordt geacht om een taxi te nemen. De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs R. Loonstein en R.J. Roelofs in overweging genomen, die beiden concludeerden dat er geen medische indicatie was die het gebruik van een taxi uitsloot. De Raad oordeelde dat appellante zelf aangaf in staat te zijn om van een taxi gebruik te maken, en dat praktische bezwaren, zoals het wonen in een afgelegen dorp, niet voldoende waren om haar aanvraag te honoreren.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met J. Tuit als griffier, en vond plaats op 4 januari 2018.

Uitspraak

16/4332 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 4 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 juni 2016, kenmerk BZ01945575, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Aan haar zijn op grond van de Wuv verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Op verzoek van appellante zijn haar Wuv-aanspraken omgezet in aanspraken op grond van de Wubo. Aan appellante zijn toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en verschillende voorzieningen, waaronder een vergoeding voor de kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. Bij dit alles is aanvaard dat de psychische klachten van appellante, haar psychosomatische klachten en heupklachten in verband staan met het door haar meegemaakte oorlogsgeweld en dat deze klachten hebben geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo
.
1.3.
In oktober 2015 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor de aanschaf van een auto (met automatische transmissie). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 29 december 2015 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellante niet in aanmerking komt voor een voorziening voor de aanschaf van een auto omdat - kort gezegd - zij in staat wordt geacht om gebruik te maken van de taxi.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Niet in geschil is dat appellante geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Om die reden is zij in aanmerking gebracht voor een vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten.
2.2.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder in het kader van artikel 32 van de Wubo het vereiste dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken. Om in het kader van artikel 33 van de Wubo in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in die kosten geldt de eis dat de causale aandoeningen het gebruik van openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van
niet-causale aandoeningen. Dit beleid is in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wubo en mag, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de hier gevraagde voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van de Raad van 21 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1449).
2.3.
Het standpunt van verweerder dat appellante gebruik kan maken van de taxi is in eerste instantie gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts. Hij concludeert op grond van het vragenformulier, het aanvullend sociaal rapport en de telefonisch verkregen informatie van de huisarts dat niet is gebleken dat er bij appellante zodanige klachten of beperkingen zijn dat zij niet per taxi kan reizen. Voor de automatische transmissie ontbreekt volgens Loonstein een medische indicatie.
2.4.
Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Deze arts heeft het advies van Loonstein onderschreven. De nadere informatie van de huisarts heeft bij Roelofs niet tot een ander oordeel geleid omdat uit diens reactie niet naar voren komt dat appellante niet van de taxi gebruik kan maken. De belemmeringen die door de huisarts worden genoemd voor het gebruik van een taxi zijn praktische belemmeringen, zoals het wonen in een afgelegen dorp waar geen directe mogelijkheden voor taxivervoer aanwezig zijn, aldus Roelofs.
2.5.
Op grond van de voorhanden gegevens concludeert ook de Raad dat niet is gebleken dat het voor appellante onmogelijk is om van een taxi gebruik te maken. Het door appellante zelf ingevulde vragenformulier en het in samenspraak met haar opgestelde sociaal rapport laten zien dat zij zichzelf daartoe in staat acht. Er is geen reden om appellante niet te houden aan wat zij zelf heeft verklaard. Het in beroep overgelegde rapport van de arts G.L. Laatsch biedt geen basis voor de conclusie dat appellante toch geen gebruik kan maken van een taxi. Laatsch stelt dat de psychische gesteldheid van appellante is verslechterd na een haar overkomen traumatische ervaring. Hij stelt dat de aanvraag van appellante moet worden bezien in het licht van deze verergering. De bewuste gebeurtenis dateert evenwel van tientallen jaren vóór de erkenning op grond van de Wuv en de nadien in dat kader genomen beslissingen. Eén van die beslissingen was de afwijzing van een eerdere aanvraag om een voorziening voor de aanschaf van een auto. De bedoelde redenering van Laatsch geeft daarom geen aanleiding om appellante niet te houden aan wat zij thans heeft verklaard. Bovendien wordt de stelling van Laatsch dat appellante niet in staat is met een bekende mee te rijden, door hem in het geheel niet toegelicht.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD