ECLI:NL:CRVB:2018:246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
16/4473 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) het besluit had genomen dat appellant per 20 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die eerder als productiemedewerker in een kaasfabriek werkte, had zich op 10 juli 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. De verzekeringsarts had appellant geschikt geacht voor zijn werk, maar appellant betwistte dit en voerde aan dat hij door PTSS en andere klachten niet in staat was om te werken. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was, maar dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk was. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de conclusies van psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars gevolgd, die in zijn rapportage had aangetoond dat appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herroept het besluit van het Uwv, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen niet konden worden gevolgd in hun standpunt dat appellant arbeid kon verrichten, gezien de overtuigende en consistente motivering van Trompenaars.

Uitspraak

16/4473 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2016, 15/7975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J.M. Harbers, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.H. Knigge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer. Tevens was aanwezig M. Mahmutović als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker in een kaasfabriek voor 40 uur per week. Appellant heeft zich op 10 juli 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 13 augustus 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 20 augustus 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichtte arbeid in de functie van productiemedewerker in een kaasfabriek. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 augustus 2015 vastgesteld dat appellant per 20 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
30 september 2015 ten grondslag.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 10 maart 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht, maar het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt of hij een juist en volledig beeld van de maatgevende arbeid voor ogen had. De rechtbank heeft het Uwv vervolgens in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan op 8 april 2016 nader gerapporteerd. Hij heeft toegelicht dat in de functie hoofdzakelijk kazen moeten worden omgetild, en kazen moeten worden versneden en verpakt/ingepakt. Werknemers moeten voldoende fysieke conditie hebben. Er zijn enige eisen ten aanzien van handelingssnelheid, zoals normaliter in productiewerk voorkomt. Er dient in voldoende tempo doorgewerkt te worden. Er wordt gewerkt in aanwezigheid van anderen en er is veelal sprake van een afgebakende taak. Er is geen intensieve samenwerking en er is geen sprake van conflicthantering of leidinggeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk.
2.3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat met het nadere rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 april 2016 het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat appellant op de datum in geding geschikt was voor zijn eigen werk. Hieraan is nog toegevoegd dat bij het niet hebben van een werkgever de werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de maatgevende arbeid bepalend zijn. De eventuele specifieke invulling van de voorheen uitgevoerde functie is niet relevant.
2.3.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij op 20 augustus 2015 niet in staat was zijn eigen werk te verrichten. Appellant lijdt aan PTSS in verband met de gevolgen voor hem van de [naam land] burgeroorlog. Hij heeft een multidisciplinair rapport van psychiater
dr. A.J.W.M. Trompenaars van 30 mei 2016 en aanvullende brieven van Trompenaars van
10 november 2016 en 24 februari 2017 ingediend. Appellant voert aan dat daaruit blijkt dat hij beduidend meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Appellant heeft ook een brief van een medewerkster van het uitzendbureau waarvoor hij laatstelijk voor in het geding gebracht. In de brief schrijft de medewerkster dat appellant onregelmatige uren heeft gewerkt (avonddienst van 18.00 tot 22.00 uur of nachtdienst van 20.00 tot 7.00 uur). De primaire verzekeringsarts heeft ten onrechte genoteerd dat appellant niet in ploegendienst werkte. Tevens is een e-mailbericht ingediend van dezelfde medewerkster van het uitzendbureau waarin ze schrijft dat het niet mogelijk is te werken bij het gebruik van medicijnen met een gele sticker. Appellant verwijst naar een brief van medisch adviseur dr. D. Erdogan van
13 oktober 2017, waarin deze schrijft dat appellant oxazepam en amitriptyline gebruikt en dat voor oxazepam geldt dat er bij dagelijks en/of incidenteel gebruik tot 50 milligram per dag, tot 16 uur na inname geen auto mag worden gereden.
3.2.
Het Uwv is van mening dat appellant op de datum in geding in een betere toestand was dan tijdens het onderzoek van Trompenaars. Daarnaast heeft het Uwv gemotiveerd dat appellant op de datum in geding nauwelijks oxazepam gebruikte en dat is gebleken dat het incidenteel gebruik ervan geen belemmering was voor het verrichten van arbeid. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De Raad ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het Uwv is uitgegaan van de juiste maatstaf arbeid. Appellant heeft in hoger beroep een verklaring in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij in ploegendienst en ‘s nachts heeft gewerkt. Er is van de zijde van het Uwv niet gereageerd op deze gegevens. Uit het rapport van 17 augustus 2015 van de verzekeringsarts blijkt dat is uitgegaan van vaste diensten en dat de werkzaamheden overdag plaats hebben gevonden. Gelet op de ingebrachte gegevens, die niet door het Uwv zijn bestreden, moet worden geconcludeerd dat de door het Uwv gehanteerde maatstaf arbeid onvoldoende is gemotiveerd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand zijn gelaten.
4.3.
Op 30 mei 2016 heeft psychiater Trompenaars een multidisciplinair rapport betreffende appellant opgesteld dat in hoger beroep door appellant in het geding is gebracht. Trompenaars heeft uitgebreid onderzoek verricht en daarvan in zijn rapport uitgebreid gemotiveerd en consistent verslag gedaan. Appellant heeft PTSS en lijdt aan een depressief toestandsbeeld. Trompenaars heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat appellant op
20 augustus 2015 niet in staat was zijn eigen werk te verrichten omdat hij niet adequaat kon functioneren. Vanwege energetische beperkingen, veroorzaakt door slecht slapen door de PTSS, is hij niet in staat om ’s nachts te werken en kan hij zeker niet meer dan 20 uur per week arbeid verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
31 augustus 2016 geschreven zich voor wat betreft de huidige situatie te kunnen verenigingen met de bevindingen van Trompenaars, maar voor wat betreft de datum in geding van
20 augustus 2015 niet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding minder ernstig dan ten tijde van het onderzoek. Er was vanaf februari 2014 een toename van klachten maar op de datum in geding was appellant nog belastbaar voor zijn eigen werk. Trompenaars heeft bij schrijven van
10 november 2016 zijn standpunt nader uiteengezet, waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 november 2016 is gereageerd. In zijn nadere brief van 24 februari 2017 heeft Trompenaars nogmaals gereageerd op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en toegelicht dat de verwijzing van appellant naar de Stichting Centrum ’45, het landelijk centrum voor specialistische diagnostiek en behandeling van mensen met psychotraumaklachten, ook wijst op de ernst van de bij appellant aanwezige problematiek. Hij heeft er op gewezen dat de reden van verwijzing door de klinisch psycholoog geheel aansluit bij de door hem gerapporteerde bevindingen.
4.4.
De Raad ziet aanleiding om de conclusies van Trompenaars te volgen. Het rapport van Trompenaars geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door Trompenaars gebezigde motivering over de situatie van appellant op de datum in geding, 20 augustus 2015, is overtuigend. Dat de depressieve stoornis van appellant zich is gaan manifesteren na verlies van werk, het niet meer kunnen vinden van werk en het identificeren in 2014 van de stoffelijke resten van zijn in de oorlog overleden moeder, is door Trompenaars overtuigend beargumenteerd. Daarbij heeft hij, in reactie op de kritiek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, afdoende gemotiveerd dat ook in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2015 een flink aantal symptomen worden genoemd die passen bij de combinatie van een depressieve stoornis en PTSS. In de nadere reactie van Trompenaars van 10 november 2016, waarin deze zijn onderzoeksbevindingen heeft toegelicht, heeft hij er voorts op gewezen dat op het spreekuur bij de verzekeringsarts de dochter van appellant als tolk is opgetreden, zodat appellant, naar hij heeft verklaard, niet veel over wat hij werkelijk heeft meegemaakt, heeft verteld. Dat appellant ook in 2015 nog korte periodes heeft gewerkt, was bij Trompenaars, zo blijkt uit zijn rapport, bekend. Op basis van de zes gesprekken die Trompenaars met appellant heeft gehad, heeft hij in zijn rapport en de aanvullingen daarop afdoende gemotiveerd dat de verzekeringsartsen niet kunnen worden gevolgd in hun standpunt dat de situatie van appellant ten tijde van het primaire onderzoek en ten tijde van het bezwaar zodanig was dat appellant nog arbeid kon verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van Trompenaars onvoldoende weerlegd. Naar aanleiding van de tendentieuze overweging in het rapport van de verzekeringsarts van 17 augustus 2015, dat appellant zich ziek had gemeld en toch van
18 juli 2015 tot en met 8 augustus 2015 op vakantie naar [naam land] is geweest, merkt de Raad nog op dat appellant ter zitting van de Raad heeft verteld dat deze vakantie ten doel had zijn familie te herdenken en graven te bezoeken.
5. Gelet op overwegingen 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep van appellant. De aangevallen uitspraak zal, voor zover deze is aangevochten, worden vernietigd. Er is voorts aanleiding het besluit van 17 augustus 2015 te herroepen.
6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het in beroep betaalde griffierecht vergoedt en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep. De Raad ziet aanleiding om het Uwv tevens te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Appellant heeft vergoeding gevraagd van in hoger beroep gemaakte kosten wegens verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.002,-. Tevens heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten van partijdeskundige Trompenaars van in totaal € 5.372,40. De kosten van Trompenaars zijn gebaseerd op een rapport, waarvoor 24 uren zijn gedeclareerd, en drie aanvullende rapporten en reacties. De Raad stelt vast, met in achtneming van wat is overwogen in artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2, eerste lid, en onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 dat bij het verrichten van een psychiatrisch multidisciplinair onderzoek het uurtarief van de geneeskundige maximaal
€ 121,95 bedraagt. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat ten hoogste 18 uur voor vergoeding in aanmerking komt, in totaal derhalve € 2.656,07, inclusief omzetbelasting. Voorts komen de kosten van de aanvullende rapporten en reacties berekend naar een totaal van 9 uren en inclusief omzetbelasting voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van
€ 1.328,03. Ook de kosten van een tolk van € 150,- komen voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten zijn begroot op € 36,-. De proceskosten van het hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen in totaal € 5.172,10.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- herroept het besluit van 17 augustus 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt
van het besluit van 8 oktober 2015;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 5.172,10;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) N. Veenstra

HD