ECLI:NL:CRVB:2018:2444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/7724 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid met medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die als assistent productieleider werkzaam was en sinds 2009 met gezondheidsklachten uitviel. Het Uwv had eerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 75%, maar betrokkene was het hier niet mee eens en had bezwaar aangetekend. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische beoordeling door de deskundige dr. P.E.C.A. Passier voldoende onderbouwd was en dat er een verdergaande urenbeperking voor betrokkene gold dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst was opgenomen. Het Uwv ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderbouwd had waarom de conclusie van Passier niet gevolgd kon worden. De Raad benadrukte dat Passier als objectief medisch deskundige kan worden aangemerkt en dat haar rapport voldoende consistent en onderbouwd was. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

16.7724 WIA

Datum uitspraak: 8 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
1 december 2016, 15/2566 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.A.M. Houberg een verweerschrift ingediend.
Betrokkene en het Uwv hebben reacties ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door Houberg. Als arts-deskundige is verschenen drs. D.C. Heijstek.HeijstekH

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als assistent productieleider. Op 18 augustus 2009 is betrokkene met buikklachten, veroorzaakt door een carcinoïd in de rechternier, uitgevallen voor zijn werk. In 2011 is sarcoïdose bij betrokkene gediagnosticeerd. Bij betrokkene is sprake van chronische pijnklachten en vermoeidheid.
1.2.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 16 augustus 2011 recht op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 9 juli 2012 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67%. Bij besluit van 17 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 1 augustus 2014 recht ontstaat op een vervolguitkering.
1.3.
Op 17 juni 2014 heeft betrokkene gemeld dat zijn gezondheid met ingang van
10 mei 2014 is verslechterd.
1.4.
Bij besluit van 26 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd in 73%, maar dat daardoor de hoogte van de vervolguitkering niet wijzigt.
1.5.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 september 2014 is bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 augustus 2015, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid op 75% is vastgesteld. In verband met deze wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft Uwv aanleiding gezien het bezwaar van betrokkene bij besluit van 26 augustus 2015 (bestreden besluit II) alsnog gegrond te verklaren, onder vergoeding van de proceskosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen (proces)belang meer is. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit II gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat voor betrokkene een verdergaande uren-/werktijdenbeperking geldt dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 10 mei 2014, is opgenomen. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het door betrokkene in beroep ingebrachte rapport van de revalidatiearts dr. P.E.C.A. Passier van 15 april 2016. In dit rapport heeft Passier aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de in de FML opgenomen urenbeperking van vier uur per dag (twintig uur per week). Zij acht de klachten van betrokkene en de door hem ervaren beperkingen passend bij de status na radicale nefrectomie rechts in verband met een multipel gelokaliseerd carcinoïd in de rechternier, de in 2011 vastgestelde sarcoïdose, en de aanwezige verdenking van dunnevezelneuropathie. Zij acht betrokkene voor maximaal twee uur per dag en maximaal tien uur per week of minder belastbaar voor lichte fysieke arbeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat door Passier een zorgvuldig en volledig onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij betrokkene is onderzocht en kennis is genomen van de medische gegevens. Het rapport van 15 april 2016 is consistent, voldoende concludent en onderbouwd. Passier is weliswaar door een partij ingeschakeld, maar zij is geen behandelaar van betrokkene en bovendien werkzaam in een expertisecentrum voor interstitiële longziekten, waardoor er veel ervaring is met patiënten met sarcoïdose. Zij kan daarom als objectief medisch deskundige worden aangemerkt. Weliswaar is de onderbouwing die door Passier is gegeven ten aanzien van de vraag of betrokkene twee of vier uur belastbaar kan worden geacht moeilijk objectiveerbaar, maar een revalidatiearts is bij uitstek deskundig op het gebied van neurologische, orthopedische en cognitieve stoornissen en overziet als enige medisch specialist de samenhang van deze stoornissen, die zich door een of meer ziekten binnen een patiënt kunnen manifesteren, en de gevolgen daarvan voor die patiënt. Gelet op het rapport van Passier acht de rechtbank een verdergaande urenbeperking aan de orde. Van de overige beperkingen zoals vastgesteld in de FML, is de rechtbank niet gebleken dat zij onjuist zijn vastgesteld. Nu de medische grondslag van het besluit geen stand houdt, heeft de rechtbank bestreden besluit II vernietigd. Het Uwv dient op basis van de door Passier aangegeven urenbeperking te bezien of er functies voor betrokkene te selecteren zijn.
3. Het Uwv heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij bestreden besluit II is vernietigd. Het Uwv heeft aangevoerd dat er geen aanleiding bestaat Passier te volgen in haar standpunt over de voor betrokkene geldende urenbeperking, aangezien zij zonder aantoonbare objectieve medische gegevens tot een andere inschatting van de energetische belastbaarheid van betrokkene komt. Niet onderbouwd wordt wat de oorzaak is van de afname van de energetische belastbaarheid ten opzichte van de eerdere beoordeling.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het hogerberoepschrift en het verhandelde ter zitting bestrijdt het Uwv niet dat door Passier een zorgvuldig onderzoek is verricht. Ook volgt het Uwv de rechtbank in haar opvatting dat de revalidatiearts bij uitstek deskundig is op de aan de orde zijnde medische gebieden en als enige medisch specialist de samenhang van de stoornissen overziet.
4.2.
In hoger beroep heeft het Uwv enkel herhaald dat Passier zonder aantoonbare objectieve medische gegevens tot een andere inschatting van de energetische belastbaarheid van betrokkene komt. De rechtbank heeft deze stelling in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze stelling haar geen aanleiding geeft Passier niet te volgen in haar conclusie over de bij betrokkene aan de orde zijnde urenbeperking. Deze overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Gelet op de in hoger beroep ingebrachte brief van 15 december 2017 van Maastricht UMC+ is inmiddels bij betrokkene de diagnose dunnevezelneuropathie gesteld. Deze aandoening kan volgens de behandelend neuroloog de bij betrokkene sedert vele jaren aanwezige ernstige neuropathische pijnklachten en daarmee gepaard gaande vermoeidheidsklachten verklaren. Gelet hierop is Passier in haar rapport van 15 april 2016 bij haar medische oordeelsvorming en de hieruit voortvloeiende beperkingen terecht (mede) uitgegaan van (een sterke aanwijzing voor) dunnevezelneuropathie en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep P.M.H-J. Tjen in zijn rapport van 6 augustus 2015 de mogelijkheid van dunnevezelneuropathie als verklaring voor de chronische pijn- en vermoeidheidsklachten van betrokkene ten onrechte als puur hypothetisch aangeduid. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep R.J. Kox heeft in zijn rapport van 21 juni 2016 de diagnose dunnevezelneuropathie niet meegewogen bij zijn oordeelsvorming over de bij betrokkene te stellen beperkingen. De rechtbank heeft dan ook terecht de conclusie van Passier over een verdergaande urenbeperking voor betrokkene gevolgd.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
4.5.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand en
€ 397,41 voor de arts-deskundige.
4.6.
Tot slot dient van het Uwv op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht te worden geheven van € 503,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.399,41;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 503,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en D.S. de Vries en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. Trox

RB