ECLI:NL:CRVB:2018:244
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer.
De appellante heeft gesteld dat zij, samen met haar moeder, tante en nicht, tijdens een treinreis naar Duitsland is gebombardeerd. Echter, uit het sociaal rapport blijkt dat appellante geen eigen herinneringen aan de oorlog heeft en dat de informatie over de gebeurtenis voornamelijk afkomstig is van verhalen van anderen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellante of haar familieleden gewond zijn geraakt tijdens de treinreis, wat essentieel is voor de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer.
Tijdens de zitting op 14 december 2017 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. C. Lamphen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag van appellante standhoudt, omdat de gestelde bombardementen niet voldoende zijn aangetoond en appellante niet direct betrokken was bij de oorlogsgeweld.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2018 door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier L.V. van Donk.