ECLI:NL:CRVB:2018:244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
17-1639 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer.

De appellante heeft gesteld dat zij, samen met haar moeder, tante en nicht, tijdens een treinreis naar Duitsland is gebombardeerd. Echter, uit het sociaal rapport blijkt dat appellante geen eigen herinneringen aan de oorlog heeft en dat de informatie over de gebeurtenis voornamelijk afkomstig is van verhalen van anderen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellante of haar familieleden gewond zijn geraakt tijdens de treinreis, wat essentieel is voor de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer.

Tijdens de zitting op 14 december 2017 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. C. Lamphen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag van appellante standhoudt, omdat de gestelde bombardementen niet voldoende zijn aangetoond en appellante niet direct betrokken was bij de oorlogsgeweld.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2018 door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

17.1639 WUBO

Datum uitspraak: 25 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 januari 2017, kenmerk BZ01102812 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1942, heeft in januari 2016 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Als relevante oorlogsgebeurtenis heeft appellante aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat de trein waarmee zij, haar moeder, tante en nicht ([naam nicht]) naar Duitsland reisden, is gebombardeerd.
2.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante heeft verweerder ter verificatie van de gestelde gebeurtenis een onderzoek verricht. Navraag is gedaan bij het Stadsarchief Amsterdam, het Nederlandse Rode Kruis en het NIOD. Relatiedossiers heeft verweerder niet aangetroffen. Appellante heeft een verklaring van haar nicht [naam nicht] overgelegd.
2.3.
Uit het sociaal rapport blijkt dat appellante geen eigen herinneringen heeft aan de oorlogstijd. Wat zij weet, heeft zij uit verhalen. De nicht van appellante heeft verklaard dat zij in de winter op de trein zijn gestapt met de bestemming Friesland. De trein is nooit in Friesland aangekomen maar is richting Duitsland gegaan. Onderweg werden bommen gegooid bij de trein. Ze moesten met spoed de trein verlaten en hebben in een greppel in de sneeuw gelegen, aldus de nicht. Wanneer de treinreis heeft plaatsgevonden weet de nicht zich niet meer te herinneren.
2.4.
Uit de informatie van het NIOD is gebleken dat de moeder en tante van appellante in januari 1945 een paspoort hebben opgehaald om naar Duitsland te reizen. Waar, wanneer en onder welke omstandigheden appellante de gestelde treinreis heeft gemaakt is uit de door verweerder vergaarde onderzoeksgegevens niet duidelijk geworden.
2.5.
Of met dit alles nu aannemelijk is geworden dat het gestelde bombardement heeft plaatsgevonden of niet, het meemaken van bombardementen of beschietingen kan naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4333) alleen als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo worden aanvaard als de betrokkene bij die bombardementen of beschietingen direct betrokken is geweest. Voor een dergelijke betrokkenheid is onder meer van belang of de betrokkene zelf gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is geweest met verwondingen of omkomen van naasten. Appellante heeft in het sociaal rapport vermeld dat zij en haar familieleden niet gewond zijn geraakt tijdens de treinreis. De nicht van appellante maakt evenmin melding van verwondingen. De Raad volgt appellante daarom niet in haar stelling dat verweerder nog nadere informatie had moeten trachten in te winnen bij nicht [naam nicht], nog los van het gegeven dat [naam nicht] heeft verklaard zich niet méér te kunnen herinneren dan dat wat in haar verklaring is opgenomen. De afwijzing van de aanvraag van appellante houdt hoe dan ook stand.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

HD