ECLI:NL:CRVB:2018:2428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar meende dat hij volledig arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de medische situatie van appellant en de behandelmogelijkheden die beschikbaar waren. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en dat dit moet berusten op een concrete afweging van feiten en omstandigheden.
De Raad bevestigde dat er geen verplichting bestaat voor een betrokkene om een afzonderlijke aanvraag voor een IVA-uitkering te doen, maar dat het Uwv bij een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering de duurzaamheid van de medische situatie moet beoordelen. Ondanks de argumenten van appellant dat er sprake was van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, concludeerde de Raad dat er behandelmogelijkheden waren die niet waren uitgesloten van effectiviteit.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van gronden, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak in stand kon blijven, maar dat de gronden voor de beslissing verbeterd moesten worden. De proceskosten van appellant in hoger beroep werden vastgesteld op € 1.421,57, en het Uwv werd verplicht het griffierecht van € 123,- te vergoeden.