ECLI:NL:CRVB:2018:2418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
17/7095 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire maatregelen in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een disciplinaire maatregel opgelegd aan een ambtenaar wegens plichtsverzuim. De ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Veenendaal, was op 15 juni 2015 niet op zijn werk verschenen, omdat hij zich had verslapen na een terugkeer uit Marokko. De gemeente had eerder al een waarschuwing gegeven voor het niet verschijnen op afspraken met de bedrijfsarts. De Raad oordeelde dat de ambtenaar zich niet op overmacht kon beroepen, aangezien hij op tijd thuis was, maar zich niet tijdig naar zijn werk had begeven. De opgelegde disciplinaire maatregel, een schriftelijke berisping, werd door de rechtbank als onevenredig beschouwd, maar de Centrale Raad oordeelde dat deze maatregel passend was gezien de eerdere waarschuwing en de ernst van het plichtsverzuim. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de ambtenaar ongegrond.

Uitspraak

17.7095 AW

Datum uitspraak: 5 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 september 2017, 16/2813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. M.J. Verwers, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kerkhof, E.J. de Graaf en M.A. van Rijn. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Verwers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 januari 2012 in dienst van de gemeente [gemeente] en werkzaam
in de functie van [functie] bij de afdeling [afdeling] .
1.2.
Bij brief van 29 september 2014 is aan betrokkene een waarschuwing gegeven omdat hij
op 8 juli 2014 niet is verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts en hij op 16 september 2014 niet tijdig is verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts. In deze brief staat verder vermeld dat als zich weer een situatie voordoet waarbij betrokkene afspraken niet nakomt, dit zal worden gezien als verwijtbaar plichtsverzuim en dat dan tot het treffen van disciplinaire maatregelen zal worden geadviseerd.
1.3.
Op 1 juni 2015 heeft betrokkene aan zijn leidinggevende toestemming gevraagd
om onmiddellijk met verlof te gaan naar Marokko, omdat zijn vrouw wegens zwangerschapscomplicaties was opgenomen in een ziekenhuis aldaar. Het gevraagde verlof is verleend. Op 10 juni 2015 heeft betrokkene per sms-bericht aan zijn leidinggevende gemeld dat hij op maandag 15 juni 2015 weer zou komen werken. Betrokkene wist dat hij conform het dienstrooster op 15 juni 2015 om 07.30 uur moest beginnen.
1.4.
Betrokkene is samen met zijn gezin in de nacht van 14 op 15 juni 2015 teruggekeerd uit Marokko. Zijn terugvlucht had vertraging, waardoor hij later is geland, en vervolgens had hij problemen met het vervoer naar huis. Betrokkene kwam om 03.30 uur thuis aan.
1.5.
Op 15 juni 2015 om 07.30 uur is betrokkene niet op zijn werkplek verschenen voor het
verrichten van arbeid, omdat hij zich had verslapen. Om 07.38 uur heeft zijn leidinggevende hem een sms-bericht gestuurd met de volgende tekst “M(…) het is vandaag de 15e en jouw dienst begint om 07.30 uur”. Om 11.03 uur heeft betrokkene een sms-bericht teruggestuurd naar zijn leidinggevende met de tekst “Ik ben nacht terug gekomen ik begin morgen Gr m(…)”. Betrokkene is dezelfde dag naar het werk gegaan en heeft daar een gesprek gehad met zijn leidinggevende. Betrokkene heeft die dag niet gewerkt.
1.6.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene zijn
zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college betrokkene bij besluit van 21 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 april 2016 (bestreden besluit), op grond van artikel 16:1:1 in verbinding met artikel 16:1:2, eerste lid, onder a, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd.
Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat betrokkene op 15 juni 2015 om 07.30 uur zonder geldige reden niet is verschenen op zijn werk voor het verrichten van arbeid. Ondanks dat het een zware tijd voor betrokkene was geweest en ondanks het verlate tijdstip van terugkeer, wist betrokkene wanneer hij moest beginnen en had hij zijn verantwoordelijkheid hierin moeten nemen. Betrokkene is al eerder aangesproken op het niet verschijnen op afspraken, terwijl dat wel van hem werd verwacht. Dit kan niet worden geaccepteerd. De gedraging is daarom aan te merken als plichtsverzuim. Gelet op de eerdere waarschuwing die betrokkene heeft gehad wegens het niet nakomen van afspraken, is de straf van een schriftelijke berisping niet onevenredig.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en
griffierecht - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet in geschil is dat betrokkene op 15 juni 2015 om 07.30 uur niet op zijn werk is verschenen voor het verrichten van arbeid. Deze gedraging is terecht aangemerkt als plichtsverzuim, aangezien betrokkene de plicht heeft conform zijn dienstrooster (op tijd) op zijn werk te verschijnen voor het verrichten van arbeid. Er is geen sprake van overmacht of bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het plichtsverzuim niet aan betrokkene kan worden toegerekend. De reden dat betrokkene niet op tijd op het werk is verschenen ligt niet in de vertraagde vlucht of de vervoersproblemen maar in de omstandigheid dat hij zich heeft verslapen, terwijl hij niet al het mogelijke heeft gedaan wat in redelijkheid van hem verlangd kan worden om dat te voorkomen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf niet evenredig is aan het plichtsverzuim, bestaande in het eenmalig verslapen, zodat deze straf niet in stand kan blijven. Daarbij is van belang geacht dat betrokkene direct nadat hij wakker werd contact heeft opgenomen met zijn leidinggevende, dezelfde dag nog naar zijn werk is gegaan voor een gesprek en voor die dag met goedvinden van het college een verlofdag heeft opgenomen. Tot slot heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat de eerdere gedragingen waarvoor betrokkene een waarschuwing heeft gehad van een andere orde zijn dan de gedraging die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
3.1.
Het hoger beroep van het college keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de
opgelegde straf van een schriftelijke berisping niet evenredig is aan de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. Daartoe heeft het college aangevoerd dat bij aanwezigheid van plichtsverzuim, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, de bevoegdheid om een straf op te leggen in beginsel is gegeven. Het opleggen van de lichtste disciplinaire straf was alleszins gerechtvaardigd als correctief middel, teneinde aan betrokkene, die een grens heeft overschreden in het niet nakomen van primaire verplichtingen en afspraken, duidelijk te maken dat hij zich beter bewust zou moeten zijn van zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van zijn werkgever en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de gedraging niet aan hem zou kunnen worden toegerekend.
3.2.
Betrokkene heeft zijn in beroep ingenomen primaire standpunt dat geen sprake is van plichtsverzuim in zijn verweer in hoger beroep herhaald. Wat betreft de door hem subsidiair bepleite onevenredigheid tussen de aard en ernst van het plichtsverzuim en de opgelegde straf heeft betrokkene zich gesteld achter het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad zal allereerst ingaan op het betoog van betrokkene dat geen sprake is van plichtsverzuim. Uit vaste rechtspraak (uitspraak van 14 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL1703) volgt dat ook als alleen het bestuursorgaan in hoger beroep is gekomen, kan worden getoetst of terecht plichtsverzuim aanwezig is geacht. Tussen de opgelegde disciplinaire maatregel en (de omvang van) het daaraan ten grondslag gelegde plichtsverzuim bestaat immers een onlosmakelijk verband.
4.2.
Vaststaat dat betrokkene op 15 juni 2015 om 07.30 uur niet op zijn werkplek is verschenen voor het verrichten van arbeid. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat betrokkene zich ter zake niet op overmacht kan beroepen. Weliswaar was sprake van een vervelende samenloop van omstandigheden, waardoor betrokkene na een intensieve periode in Marokko later thuiskwam dan gepland, maar hij was vóór de aanvang van zijn dienst op
15 juni 2015 thuis gearriveerd.
4.3.
In de gedraging ziet de Raad een strafwaardig plichtsverzuim. Weliswaar valt niet iedere onschuldige fout meteen onder die noemer, en levert ook een enkele keer verslapen zeker niet altijd direct strafwaardig plichtsverzuim op, maar in dit geval was sprake van een eerdere waarschuwing binnen een relatief kort tijdsbestek, waarbij de bewuste gedragingen wel degelijk de nodige verwantschap vertonen met de gedraging die thans aan de orde is. Daarbij komt dat betrokkene zich bij het wakker worden niet direct naar het werk heeft gehaast maar in plaats daarvan eerst nog heeft willen volstaan met het onder 1.5 geciteerde sms-bericht, waarin hij zich over zijn niet-verschijnen onverschillig heeft betoond. Dat wordt niet anders doordat hij later op de dag alsnog op het werk is verschenen voor een gesprek, en toen alsnog verlof heeft gekregen.
4.4.
De opgelegde disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is de lichtste die in geval van plichtsverzuim op grond van artikel 16:1:2 van de CAR/UWO kan worden opgelegd. Uit het overwogene onder 4.3 en de daar getrokken conclusie dat van strafwaardig plichtsverzuim sprake is, vloeit voort dat deze lichtste straf, anders dan door de rechtbank is overwogen, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim is te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en doende wat de rechtbank zou behoren te doen het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans
ew