ECLI:NL:CRVB:2018:2394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag op grond van onduidelijke financiële situatie en leningen als middelen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 14 december 2016 het beroep tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag ongegrond verklaarde. Appellant had tot 30 september 2013 bijstand ontvangen, maar na meerdere afwijzingen diende hij op 17 mei 2016 opnieuw een aanvraag in. Hij gaf aan tijdelijk bij iemand anders te verblijven vanwege bedreigingen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wees de aanvraag af, omdat het inschrijvingsadres niet overeenkwam met het feitelijke woonadres. Tijdens het bezwaar tegen deze afwijzing diende appellant opnieuw een aanvraag in, waarop een onderzoek volgde naar zijn financiële situatie. Het college concludeerde dat appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn middelen en dat de leningen die hij had ontvangen niet voldeden aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Appellant had niet aangetoond dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien door de leningen, omdat de overgelegde leenovereenkomsten niet aan de vereisten voldeden. De Raad benadrukte dat het essentieel is dat de aanvrager duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. De stelling van appellant dat hij door zijn fysieke beperkingen niet in staat was om inkomsten te genereren, werd niet voldoende onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.