ECLI:NL:CRVB:2018:2390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
18/2255 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de rechtmatigheid van de beslaglegging op de WIA-uitkering en de betaalspecificatie

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 5 april 2018 haar beroep tegen besluiten van het Uwv ongegrond verklaarde. De zaak betreft de rechtmatigheid van een beslaglegging op de WIA-uitkering van appellante en de betaalspecificatie die zij ontving. Appellante ontving een tegemoetkoming arbeidsongeschikten voor het jaar 2017, maar was het niet eens met de beslaglegging op haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat de beslaglegging geen invloed had op haar recht op de tegemoetkoming en dat de betaalspecificatie geen besluit in de zin van de Awb was. In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de rechtmatigheid van een eerder genomen besluit niet bij elke betaling opnieuw aan de orde kan worden gesteld, zolang er geen wijziging in de periodieke betaling optreedt. De betaalspecificatie werd gezien als een herhaling van een eerder besluit en niet als een nieuw besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2255 WIA, 18/2256 WIA

Datum uitspraak: 26 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 april 2018, 17/7054 en 17/7055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 september 2017 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming arbeidsongeschikten voor het jaar 2017 tot een bedrag van € 176,27 netto.
1.2.
Appellante heeft een betaalspecificatie van 17 september 2017 van het Uwv ontvangen van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) die haar is betaald over september 2017. Uit deze specificatie blijkt dat de bruto-uitkering
€ 2.043,20 is. Op dit bedrag wordt in mindering gebracht een bedrag van € 590,94 aan loonheffing en een bedrag van € 618,43 dat aan derden wordt uitbetaald. Appellante ontvangt een netto-uitkering van € 833,83.
1.3.
Appellante heeft op 3 oktober 2017 een bezwaarschrift ingediend met als bijlagen, voor zover hier relevant, het besluit van 14 september 2017 en de betaalspecificatie van
17 september 2017.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar gericht geacht tegen beide bijlagen bij het bezwaarschrift van 3 oktober 2017. Bij besluit van 2 november 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2017 (betaling tegemoetkoming arbeidsongeschikten) ongegrond verklaard en bij afzonderlijk besluit van 2 november 2017 (bestreden besluit 2) het bezwaar tegen de betaalspecificatie niet-ontvankelijk verklaard.
2. Appellante heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Over bestreden besluit 1 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 63a, zesde lid, van de Wet WIA overwogen dat terecht geen beslag is gelegd op de aan appellante toegekende tegemoetkoming arbeidsongeschikten. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat de bestuursrechter niet kan oordelen over de rechtmatigheid van de beslaglegging op de WIA-uitkering van appellante. Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat de betaalspecificatie niet op rechtsgevolg is gericht en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie gelijke gronden aangevoerd als in beroep.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit 1 (tegemoetkoming arbeidsongeschikten)
4.1.1.
Appellante heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak geen gronden aangevoerd die aanleiding geven anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Dat appellante het niet eens is met de beslaglegging op haar uitkering is niet van invloed op haar recht op de tegemoetkoming. De overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond is.
4.2.
Bestreden besluit 2 (betaalspecificatie)
4.2.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313) ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2.2.
Het Uwv heeft appellante bij brief van 21 augustus 2017 de betaalde WIA-uitkering over de maand augustus 2017 gespecificeerd. Het bedrag van de bruto-uitkering, de ingehouden bedragen en het bedrag van de netto-uitkering in de betaalspecificatie van
17 september 2017 zijn exact gelijk aan die in de betaalspecificatie van 17 september 2017. Dat betekent dat sprake is van de situatie dat bij een eerder besluit – te weten het rechtens vaststaande besluit van 21 augustus 2017 – is vastgesteld wat de uitkeringsrechten van appellante zijn. De specificatie van de betaling over de maand september 2017 is dan ook aan te merken als herhaling. Deze herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg. De betaalspecificatie van 17 september 2017 is dan ook niet aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is juist.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot
ew